ECLI:NL:RBDHA:2019:6483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.11389 en NL19.11391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak hebben eisers, een gezin met een jong kind, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Tijdens de zitting op 6 juni 2019 hebben eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun bezwaren tegen de besluiten toegelicht. Ze stellen dat Italië niet voldoet aan de redelijke termijn voor afdoening van asielaanvragen en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om een afwijzing aan te vechten. Bovendien wijzen ze op de kwetsbaarheid van hun dochter en het gebrek aan toegang tot opvangplekken.

De rechtbank overweegt dat het aan eisers is om aan te tonen dat Italië niet langer aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bevestigd dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat Italië niet in staat is om adequate zorg en opvang te bieden aan asielzoekers, en dat de stelling van eisers dat zij geen toegang hebben tot opvang niet met stukken is onderbouwd.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de beroepen van eisers ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en eisers hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.11389 en NL19.11391

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2], eisers,

mede namens hun minderjarige dochter,
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.N. Maas).

Procesverloop

Bij besluiten van 15 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.11390 en NL19.11392, plaatsgevonden op 6 juni 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens is een tolk Pidgin verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2].
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers aanvragen.
3. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Italië voldoet niet aan de redelijke termijn voor afdoening van een asielaanvraag en daarnaast bestaan er onvoldoende mogelijkheden om een eventuele afwijzing van een aanvraag aan te vechten. Daarnaast moet de dochter van eisers worden aangemerkt als kwetsbaar persoon en hebben eisers feitelijk geen toegang tot de bestaande opvangplekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eisers. In geschil is of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen van eisers alsnog aan zich had moeten trekken. De rechtbank overweegt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eisers nakomt. Het ligt daarom op de weg van eisers om aan te tonen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. De Afdeling [3] heeft in de uitspraken van onder andere 19 december 2018 [4] , 27 februari 2019 [5] , 8 april 2019 [6] , 29 april 2019 [7] en 12 juni 2019 [8] bevestigd dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat asielzoekers in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat het Salvini-decreet er vooralsnog niet toe heeft geleid dat er structurele tekortkomingen zijn ontstaan in de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en evenmin dat asielzoekers zonder meer een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [9] . In de “Circular Letter” van 8 januari 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat adequate opvang wordt geboden, en dat fundamentele rechten, waaronder de gezinseenheid en de bescherming van minderjarigen, worden gerespecteerd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie zoals in de zaak Tarakhel [10] , omdat niet langer onduidelijk is of bij gezinnen met minderjarige kinderen de gezinseenheid wordt bewaard. Ook is er sprake van een aanzienlijk lagere asielinstroom, terwijl er sprake is van een fors hogere opvangcapaciteit dan in de periode voorafgaande aan het arrest in de zaak Tarakhel. Verweerder heeft hier niet ten onrechte uit geconcludeerd dat capaciteitsgebrek geen probleem meer zou moeten zijn. Dat eisers feitelijk geen toegang hebben tot opvangvoorzieningen, wordt enkel gesteld en niet met stukken aannemelijk gemaakt.
6. Voor zover eisers betogen dat Italië zich niet houdt aan de Procedurerichtlijn [11] , heeft verweerder terecht opgemerkt dat eisers hierover dienen te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Uit het dossier blijkt niet dat eisers dat hebben gedaan, noch dat dit bij voorbaat zinloos is.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
10.Arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 4 november 2014, 29217/12.
11.Richtlijn 2013/32/EU, Pb 2013 L 180.