ECLI:NL:RBDHA:2019:6483
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië
In deze zaak hebben eisers, een gezin met een jong kind, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Tijdens de zitting op 6 juni 2019 hebben eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun bezwaren tegen de besluiten toegelicht. Ze stellen dat Italië niet voldoet aan de redelijke termijn voor afdoening van asielaanvragen en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om een afwijzing aan te vechten. Bovendien wijzen ze op de kwetsbaarheid van hun dochter en het gebrek aan toegang tot opvangplekken.
De rechtbank overweegt dat het aan eisers is om aan te tonen dat Italië niet langer aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bevestigd dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat Italië niet in staat is om adequate zorg en opvang te bieden aan asielzoekers, en dat de stelling van eisers dat zij geen toegang hebben tot opvang niet met stukken is onderbouwd.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de beroepen van eisers ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en eisers hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.