ECLI:NL:RBDHA:2019:6481
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor verblijfsvergunning als zelfstandige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van een Turkse verzoeker om een voorlopige voorziening in het kader van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de verzoeker niet voldeed aan de vereisten, waaronder het overleggen van een deugdelijk ondernemingsplan. De verzoeker had eerder al meerdere aanvragen gedaan, die ook waren afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag niet alleen afhankelijk is van de vraag of de onderneming zich kan handhaven, maar ook van de vraag of er een wezenlijk Nederlands belang is. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereisten voor de gevraagde vergunning. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.