ECLI:NL:RBDHA:2019:6446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.6623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige homoseksuele gerichtheid en algemene onveiligheid in Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser met de Afghaanse nationaliteit, die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. Eiser stelde dat hij vanwege zijn homoseksuele gerichtheid problemen vreest bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank ontving het beroepschrift op 22 maart 2019, tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 5 september 2018. De minister van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 29 april 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder in 2015 een asielaanvraag ingediend, die ook was afgewezen, en de rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk was gemaakt.

Tijdens de zitting op 16 mei 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de voorbereiding van het bestreden besluit niet onzorgvuldig was en dat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie was veranderd ten opzichte van de eerdere procedure. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid nog steeds niet geloofwaardig waren. De verklaring van het COC, die eiser had overgelegd, werd als onvoldoende beschouwd om zijn geaardheid te onderbouwen.

Daarnaast voerde eiser aan dat er in zijn regio in Afghanistan sprake was van een algemene onveiligheid. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had gesteld dat er geen uitzonderlijke situatie was in het district Karabach, waar eiser vandaan komt. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, met mr. M. van Andel als griffier. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6623

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en
de minister van Justitie en Veiligheid [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopOp 22 maart 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn opvolgende asielaanvraag van 5 september 2018.

Bij besluit van 29 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers beroep van 22 maart 2019 heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [2] van rechtswege mede betrekking op het besluit van 29 april 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.9952, plaatsgevonden op 16 mei 2019.Eiser is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Afghaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 22 november 2015 een asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij vanwege zijn homoseksuele gerichtheid problemen vreest bij terugkeer naar zijn land. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 24 mei 2017 afgewezen als ongegrond. Het tegen dit besluit ingediende beroep is bij uitspraak van 30 november 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, ongegrond verklaard. De Afdeling [3] heeft deze uitspraak op 23 maart 2018 bevestigd, waarmee het besluit van 24 mei 2017 in rechte vast is komen te staan.
2. Op 5 september 2018 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 29 oktober 2018 meegedeeld voornemens te zijn eisers asielaanvraag buiten behandeling te stellen, omdat sprake is van een onvolledige aanvraag en eiser een termijn gegeven om zijn aanvraag te completeren. Eiser verklaart in zijn zienswijze van 31 oktober 2018 dat hij homoseksueel is en hij legt ter onderbouwing daarvan een verklaring van het COC Twente-Achterhoek over van 25 oktober 2018. Verder beroept eiser zich op de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan. Bij brief van 24 januari 2019 bericht verweerder dat eisers asielaanvraag niet buiten behandeling wordt gesteld. Bij brief van
7 maart 2019 stelt eiser verweerder in gebreke, nu niet tijdig is beslist op zijn asielaanvraag. Op 22 maart 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Bij besluit van 29 april 2019 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw [4] .
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [5] heeft eisers beroep van 22 maart 2019 van rechtswege mede betrekking op het besluit van 29 april 2019. Ter zitting heeft eiser het beroep dat ziet op het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag ingetrokken, zodat alleen de beroepsgronden tegen het bestreden besluit zullen worden beoordeeld.
4. De rechtbank stelt voorop dat in de vorige procedure in rechte vast is komen te staan dat eiser zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Allereerst is in geschil of eiser zijn geaardheid alsnog geloofwaardig heeft kunnen maken.
Homoseksuele gerichtheid geloofwaardig?
5. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. Eiser is gehoord door een zeer ervaren contactambtenaar, die alle vereiste cursussen voor het horen van kwetsbare personen gevolgd heeft. Daarnaast heeft verweerder eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag voldoende in de gelegenheid gesteld zijn gestelde homoseksuele gerichtheid toe te lichten en vooral om toe te lichten wat er veranderd is ten opzichte van de vorige procedure. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat het aan eiser zelf is om uit te leggen waarom zijn situatie nu anders is. Dat heeft eiser niet gedaan.
6. Verder heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn gestelde homoseksuele gerichtheid nog steeds niet geloofwaardig zijn. De verklaring van het COC is opgesteld op verzoek van eiser, zodat al om die reden aan deze verklaring niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Verder bevestigt die verklaring slechts dat eiser enkele gesprekken heeft gevoerd bij het COC en enkele bijeenkomsten heeft bijgewoond. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat verklaringen over activiteiten of verklaringen van bekenden niet maken dat de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling als geloofwaardig aangemerkt moet worden. Dergelijke informatie kan weliswaar dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele gerichtheid, maar dit laat onverlet dat de vreemdeling (ook) zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele gerichtheid aannemelijk moet maken [6] . Ook de nieuwe WI [7] 2018/9 leidt niet tot een andere uitkomst. Bij de beoordeling van onderhavige asielaanvraag heeft verweerder de werkwijze zoals neergelegd in WI 2018/9 toegepast. WI 2018/9 vervangt per 1 juli 2018
WI 2015/9. In WI 2018/9 wordt (nog steeds) primair gekeken naar het authentieke, individuele verhaal op basis van eigen verklaringen van de vreemdeling, waarbij ook andere informatie in het dossier bij de besluitvorming wordt betrokken.
7. De beroepsgronden die betrekking hebben op de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele gerichtheid, treffen dus geen doel.
Situatie in Afghanistan
8. Eiser voert tot slot aan dat in het gebied waaruit hij afkomstig is, namelijk het district Karabach in de provincie Ghazni in Afghanistan, sprake is van een algemene situatie van onveiligheid, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [8] . Daarbij heeft eiser in beroep verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 7 mei 2019 [9] en de daarin genoemde landeninformatie. In de zienswijze heeft eiser verwezen naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 15 januari 2019 [10] , van 4 april 2019 [11] en van 9 april 2019 [12] .
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in Afghanistan in het algemeen en in de provincie Ghazni in het district Karabach in het bijzonder, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 21 maart 2018 [13] en 1 oktober 2018 [14] . In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat er in Afghanistan geen sprake van een situatie als hiervoor bedoeld. De enkele verwijzing naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam en Haarlem, is onvoldoende. Eiser heeft niet specifiek aangegeven waarom de landeninformatie waarop in die procedures een beroep is gedaan op zijn situatie van toepassing is. Daarbij komt dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat de vreemdelingen in die procedures afkomstig zijn uit de districten Muqur en Khwaja Omari en niet – zoals eiser – uit het district Karabach.
Slotsom.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Daaronder wordt mede begrepen: diens rechtsvoorgangers.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Uitspraken van de Afdeling van 6 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2715 en van 19 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2848.
7.Werkinstructie.
8.Richtlijn nr. (EU) 2011/95.
9.NL17.5708.
10.NL18.23723 en NL18.23726.
11.NL19.5412.
12.NL19.5913.