ECLI:NL:RBDHA:2019:6271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
C/09/573494 KG ZA 19-444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in een kort geding over onrechtmatige uitlatingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de Stichting Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW) en een gedaagde die onrechtmatige uitlatingen heeft gedaan over de zorgverlening aan haar overleden zus in Zorghuis [X]. De eiseressen, waaronder [eiseres sub 2], vorderen dat de gedaagde haar uitlatingen op Facebook verwijdert en zich onthoudt van verdere publicaties. De gedaagde heeft beschuldigingen geuit over de zorg die haar zus heeft ontvangen, wat heeft geleid tot een conflict over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de zorgverleners versus het recht op vrijheid van meningsuiting van de gedaagde. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het recht van HWW en [eiseres sub 2] op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het recht van de gedaagde op vrijheid van meningsuiting. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om de onrechtmatige uitlatingen te verwijderen en verdere publicaties te staken, met een dwangsom als sanctie. Het vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen deze fundamentele rechten, waarbij de context en de ernst van de beschuldigingen van belang zijn.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/573494 / KG ZA 19-444
Vonnis in kort geding van 21 juni 2019
in de zaak van

1.STICHTING HAAGSE WIJK- EN WOONZORG te Den Haag,

2.
[eiseres sub 2]te [plaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam
tegen:
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.W.F. Deen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘HWW’, ‘ [eiseres sub 2] ’ en ‘ [gedaagde] ’. Eiseressen zullen gezamenlijk worden aangeduid als HWW c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
- de bij brief van 4 juni 2019 door [gedaagde] overgelegde producties 1 tot en met 8;
- de bij brief van 7 juni 2019 door HWW c.s. overgelegde producties 8 en 9
- de bij brief van 11 juni 2019 door [gedaagde] overgelegde producties 9 tot en met 12;
- de bij de mondelinge behandeling door HWW c.s. en [gedaagde] overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2019. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
HWW is een aanbieder van zorg in de regio Den Haag. De zorg wordt verleend vanuit elf zorginstellingen, waaronder Zorghuis [X] . In Zorghuis [X] wonen onder meer zelfstandige ouderen en cliënten met een indicatie voor verzorging zonder verblijf.
2.2.
[eiseres sub 2] is in dienst bij HWW. Zij is werkzaam in de functie Teamleider in zorghuis [X] .
2.3.
[gedaagde] is de zus van wijlen mevrouw [mw. A] . [mw. A] heeft tot haar overlijden op [datum overlijden] gedurende een periode van circa acht maanden in Zorghuis [X] verbleven.
2.4.
Op 11 februari 2019 heeft [gedaagde] een e-mailbericht gestuurd aan [eiseres sub 2] waarin zij onder ander het volgende schrijft:

Geachte mevrouw [eiseres sub 2] ,
(…)
Ik wil u bedanken voor de goede zorgen voor mijn zus.
(…)
2.5.
Nadien heeft [gedaagde] onder meer onderstaand bericht en verschillende filmpjes op haar Facebookpagina geplaatst.

Ik heb medicijnen niet verkeerd uitgedeeld! Ik heb mijn zus niet aan haar lot overgelaten. Ik laat geen verslaafde in een woonzorg wonen.
Ik en mijn moeder hebben overal achter aan moeten zitten zoals het wegen!! Toen mijn zus magerder werd. Niks hebben jullie ondernomen!! Ik heb niet gezegd tegen een patiënt rook maar in jou kamer. Terwijl ze een ernstige ziek was. Iemand die copd gold vier had!!! Hoe vaak heb ik en mijn moeder niet zitten wachten tot dat er iemand bij mijn zus kwam. En [eiseres sub 2] zei je niet!!! (GA JE NU GEWOON WEER ETEN. KRIJG JE HET NOU NIET BENAUWD) IK HEB GETUIGE DIE ER BIJ WAS. KOM MAAR OP. KLACHT KOMT ER ZEKER!!!
In de filmpjes zegt [gedaagde] dat [eiseres sub 2] een spion is, die alles over het personeel van het verzorgingstehuis aan de directie doorspeelt. Ook noemt zij [eiseres sub 2] een gluiperd. Daarnaast zegt ze: “
Jij hebt wel een kind verloren, maar je bent een ijskoude priem”. Het Zorghuis [X] beschuldigt zij onder andere van diefstal van zaken die aan haar zus toebehoorden, het uitdelen van verkeerde medicijnen en het aan haar lot overlaten van haar zus.
2.6.
Bij brief van 24 april 2019 heeft de advocaat van HWW c.s. namens [eiseres sub 2] [gedaagde] gesommeerd zich te onthouden van het doen van onrechtmatige uitlatingen over [eiseres sub 2] , de reeds gedane onrechtmatige uitlatingen te verwijderen en verwijderd te houden en de relevante zoekmachines te verzoeken de zoekresultaten waarin [eiseres sub 2] door [gedaagde] wordt genoemd en/of beschuldigd te verwijderen en verwijderd te houden.
2.7.
In reactie hierop heeft [gedaagde] het volgende bericht op haar Facebook geplaatst.

[X]
[eiseres sub 2] heeft één advocaat ingeschakeld om mijn mond te snoeren. Nu wordt het echt oorlog [eiseres sub 2] !! Ik sta in mijn recht!!
Ik dien nu officieel een klacht in.
Maar wel met een advocaat (…)
Ook heeft zij op haar Facebookpagina wederom filmpjes geplaatst waarin zij haar beschuldigingen en verwijten aan het adres van [eiseres sub 2] en Zorghuis [X] herhaalt.
2.8.
Op 29 april 2019 heeft [gedaagde] het Zorghuis [X] bezocht en kenbaar gemaakt dat zij een gesprek met [eiseres sub 2] wenste. Na dit bezoek heeft zij het volgende bericht –voorzien van negatief getinte emoticons – op haar Facebookpagina geplaatst:

Vandaag naar het woonzorg [X] gereden. Ik had er flink de pest in. Want ik laat me mij niet zo behandelen!! Zelf was ze niet aanwezig. Dus heb ik het ook tegen die andere vrouw gezegd. Die mijn zus binnen haalde. Ze wilde er niet over praten. En een klacht via hun site. Ik bel morgen gelijk op. Want dat zijn de stappen die je eerst moet nemen. Om er een zaak van te maken. Eerst moet je het doorgeven aan het woonzorg dat je een klacht indiend. Dan moet je de klacht indienen via de website. Klacht niet wordt gegrond. Naar de rechtbank. Hadden ze maar niet moeten stelen van een overledene (…).
2.9.
Bij brief van 30 april 2019 heeft de Raad van Bestuur van HWW [gedaagde] de toegang tot het Zorghuis [X] en alle overige locaties van HWW ontzegd. Als reden hiervoor is vermeld:

(…) het feit dat u ons (en in het bijzonder één van onze medewerksters, mevrouw [eiseres sub 2] ) lastig valt, beledigt en valselijk beschuldigt. Gisteren heeft in dat kader een incident plaatsgevonden op de locatie [X] , waarbij u luidkeels schreeuwend een gesprek met mevrouw [eiseres sub 2] eiste en pas na enkele verzoeken daartoe heeft u de locatie verlaten.
2.10.
Op 30 april 2019 heeft [gedaagde] een klacht ingediend bij HWW. Op het registratieforumlier is de klacht als volgt omschreven:

Na het overlijden van [mw. A] moest de kamer ontruimd worden door de familie. De zus van [mw. A] constateerde dat er spullen verdwenen waren en heeft dit gemeld bij het personeel. Mw. heeft ook aangegeven dat haar zus verkeerder medicatie heeft gekregen en dat dit ook bij andere bewoners voorkomt. Mw. vindt dat er een onderzoek moet komen naar de misstanden die in het [X] spelen. Mw. geeft aan dat medewerkers bang zijn om iets te zeggen, bang voor ontslag.
Mw. vertelde dat zij een aantal misstanden op facebook had vermeld. De teamleider [eiseres sub 2] heeft een advocaat ingeschakeld omdat zij met naam hierin genoemd is.
Mw. vindt het jammer dat zij niet in gesprek kon gaan met de teamleider.
2.11.
Naar aanleiding van deze klacht is [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek op 8 mei 2019. Dit gesprek heeft [gedaagde] op 7 mei 2019 geannuleerd.
2.12.
Op 13 mei 2019 heeft [eiseres sub 2] aangifte gedaan van smaad en laster.

3.Het geschil

3.1.
HWW c.s. vordert – zakelijk weergegeven –
I. [gedaagde] te veroordelen de berichten en filmpjes op Facebook die betrekking hebben op HWW c.s., waaronder de berichten en filmpjes zoals overgelegd als productie 3, 7 en 8, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. [gedaagde] te veroordelen verdere openbaarmaking van berichten over HWW c.s. die van een gelijke strekking zijn als de onder I bedoelde berichten te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. [gedaagde] te verbieden zich te bevinden in een straal van 100 meter van het adres [adres] (Zorghuis [X] ), op straffe van verbeurte van een dwangsom;
meer subsidiair:
IV. ten aanzien van de vorderingen onder I. tot en met III. een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter passend en geraden acht;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vorderingen legt HWW c.s. ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens HWW en [eiseres sub 2] handelt door hen bij voortduring in het openbaar met naam en toenaam te beschuldigen van onjuiste behandeling van wijlen haar zus. Die beschuldigingen gaan voor zover het [eiseres sub 2] betreft gepaard met beledigingen en onjuiste suggesties over haar privéleven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het gaat in deze zaak, althans in ieder geval waar het de vorderingen onder I en II betreft, om een botsing van twee fundamentele rechten, te weten enerzijds het door artikel 7 Grondwet (Gw) en artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM beschermde recht van HWW en [eiseres sub 2] op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder het door hen ingeroepen recht op bescherming van de goede naam/reputatie is begrepen (EHRM 15 november 2007, no. 12556/03, Pfeifer/Oostenrijk, EHRC 2008, 6). Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen voorrang toe aan het ene of het andere recht. Dat betekent dat de toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 EVRM respectievelijk artikel 10 lid 2 EVRM (zie onder meer HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569).
Bij de beoordeling spelen onder meer de volgende omstandigheden een rol:
  • de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben;
  • de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
  • de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
  • de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a. t/m c. bedoelde factoren.
4.2.
Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door [gedaagde] is aangevoerd, leidt de voorzieningenrechter af dat [gedaagde] door middel van de berichten en filmpjes op haar Facebookpagina – in navolging, dan wel ter ondersteuning van het manifest waarin wordt opgeroepen tot verbetering van de ouderenzorg – misstanden in de (verpleeghuis)zorg aan de kaak wil stellen. Ook indien dit het doel is van haar uitlatingen, welk doel op zichzelf legitiem is, betekent dit niet dat hierbij voor [gedaagde] geen grenzen gelden (vgl. de hiervoor genoemde omstandigheden die bij de belangenafweging een rol spelen). De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] die grenzen in dit geval heeft overschreden. [gedaagde] lijkt dit zelf ook te erkennen, nu zij de filmpjes en berichten waartegen HWW c.s. in deze procedure opkomen en waarvan de inhoud gedeeltelijk in de feiten is weergegeven, althans een groot aantal daarvan, inmiddels heeft verwijderd. Volgens [gedaagde] , zo begrijpt de voorzieningenrechter haar huidige standpunt, had zij niet de namen van artsen en (andere) medewerkers van HWW, waaronder [eiseres sub 2] , moeten noemen. Dit standpunt wordt door de voorzieningenrechter onderschreven. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat aannemelijk is dat in ieder geval een aantal van de uitlatingen die betrekking hebben op [eiseres sub 2] (grotendeels) onjuist, althans ongefundeerd is en bovendien een beledigend karakter heeft. Dergelijke uitlatingen worden op geen enkele manier gerechtvaardigd door het gestelde doel dat [gedaagde] met het plaatsen van de berichten en de filmpjes nastreeft.
4.3.
Ten aanzien van de verwijten en beschuldigingen aan het adres van HWW, dan wel Zorghuis [X] en/of haar medewerkers overweegt de voorzieningenrechter dat dergelijke verwijten en beschuldigingen voldoende steun dienen te hebben in het feitenmateriaal. Dat is in dit geval niet zo, althans daarvan is in deze kortgedingprocedure onvoldoende gebleken. HWW c.s. heeft de beschuldigingen en verwijten betwist. Zij heeft er onder meer op gewezen dat de geldende protocollen en richtlijnen zijn gevolgd, bijvoorbeeld bij de verzoeken van [mw. A] en haar familie om een ambulance te bellen en om haar op sondevoeding aan te sluiten. Voor zover al uit de door [gedaagde] overgelegde e-mails en berichten van (familieleden) van bewoners van Zorghuis [X] kan worden afgeleid dat bij de verzorging van bewoners fouten zijn gemaakt, betekent dit niet dat dit ook in het geval van [mw. A] zo is geweest, zoals [gedaagde] hartgrondig in haar filmpjes en berichten betoogt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de ongenuanceerde en diffamerende wijze waarop de verwijten en beschuldigingen worden geuit – als ware het vaststaande feiten – op een voor iedereen toegankelijke Facebookpagina, [gedaagde] de grenzen van het betamelijke heeft overschreden en daarmee onrechtmatig handelt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat dergelijke ongefundeerde beschuldigen een negatief effect (kunnen) hebben op de reputatie en de bedrijfsvoering van HWW in het algemeen en het Zorghuis [X] in het bijzonder, met alle gevolgen van dien.
4.4.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval het recht van HWW c.s. op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Dit brengt mee dat de vorderingen onder I en II toewijsbaar zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat indien HWW c.s. met het haar vordering onder I ook verwijdering van andere dan de in de producties 3, 7 en 8, bedoelde berichten en filmpjes heeft beoogd, de voorzieningenrechter de vordering op dit punt onvoldoende gespecificeerd acht. De vordering onder I zal dan ook worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld. Voor zover [gedaagde] nog heeft willen betogen dat HWW c.s. geen belang meer heeft bij deze vordering, nu de betreffende berichten en filmpjes al verwijderd zijn en [gedaagde] heeft toegezegd deze berichten en filmpjes niet meer terug te zullen plaatsten, wordt [gedaagde] hierin niet gevolgd. Niet duidelijk is geworden of daadwerkelijk alle berichten en filmpjes van haar Facebookpagina zijn verwijderd. Bovendien heeft de toezegging van [gedaagde] geen formele status.
4.5.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven veroordeling, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.6.
Het gevorderde gebiedsverbod wordt afgewezen. Aanleiding voor deze vordering is het bezoek dat [gedaagde] op 29 april 2019 aan het Zorghuis [X] heeft gebracht. Volgens HWW c.s. heeft [gedaagde] tijdens dit bezoek op luide toon een gesprek met [eiseres sub 2] geëist en heeft zij, nadat aan haar werd medegedeeld dat [eiseres sub 2] niet aanwezig was, een scene geschopt. Uiteindelijk is zij, aldus HWW c.s., na veel geschreeuw en na daartoe te zijn gesommeerd vertrokken. [gedaagde] heeft deze gang van zaken betwist. Volgens haar heeft zij, nadat aan haar was medegedeeld dat [eiseres sub 2] niet aanwezig was, het zorghuis uit eigen beweging verlaten zonder daarbij een scene te schoppen. Gelet op deze betwisting kan, enkel en alleen op basis van hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht, voorshands niet worden aangenomen dat de door HWW c.s. geschetste gang van zaken juist is. Het naar aanleiding van het bezoek op Facebook geplaatste bericht en filmpje maken dat niet anders. Daaruit blijkt weliswaar dat [gedaagde] geïrriteerd is over de uitkomst van het bezoek, maar niet dat het bezoek is verlopen op de wijze zoals door HWW c.s. is geschetst. Ook overigens zijn door HWW c.s. geen concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [gedaagde] [eiseres sub 2] en/of andere medewerkers en/of bewoners van Zorghuis [X] in of nabij het zorghuis zal lastigvallen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat op dit moment onvoldoende aanleiding bestaat om aan [gedaagde] een zo ingrijpende maatregel als een gebiedsverbod op te leggen.
4.7.
[gedaagde] zal, als de in de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de HWW en [eiseres sub 2] betreffende berichten en filmpjes op Facebook die als productie 3, 7 en 8 aan de zijde van HWW c.s. zijn overgelegd te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,-- voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 15.000;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] verdere openbaarmaking van beschuldigende en/of kwetsende en/of negatieve berichten over HWW en /of [eiseres sub 2] , lijkend op de berichten en filmpjes zoals bedoeld in 5.1., te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,-- voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 15.000;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de kosten van dit geding aan HWW c.s. te betalen, tot dusverre aan de zijde van HWW c.s. begroot op € 1.720,05, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 639,-- aan griffierecht en € 101,05 aan dagvaardingskosten (inclusief BTW);
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.
ei