3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Algemene overwegingen vooraf
De medeverdachte [Medeverdachte 1] is auditief geobserveerd op een aan hem uit onderzoek gebleken toebehorend telefoonnummer [Telefoonnummer 1] .
Tijdens de insluitingsfouillering van de medeverdachte [Medeverdachte 2] op 7 december 2018 is er een mobiele telefoon van het merk Nokia in beslaggenomen. Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] aan deze telefoon te koppelen is en daarmee dus aan de medeverdachte [Medeverdachte 2] .Ook het telefoonnummer [Telefoonnummer 3] is aan de medeverdachte [Medeverdachte 2] te koppelen.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoonnummers [Telefoonnummer 4] , [Telefoonnummer 5] en [Telefoonnummer 6] aan de verdachte te koppelen zijn.
Feit 1 poging doodslag dan wel zware mishandeling
Verbalisant [Slachtoffer 1] (hierna: [Slachtoffer 1] ), tevens aangever, heeft verklaard dat hij op 7 december 2018 omstreeks 20:24 uur zich in burgerkleding op de [Adres] ter hoogte van perceel [Huisnummer] in Den Haag bevond. Uit onderzoeksgegevens was hem bekend dat de verdachte zich bevond in een [Auto] samen met de medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] . Twee inzittenden van de auto waren uitgestapt en waren naar een woning aan de [Adres] te Den Haag gelopen. Hij had zicht op deze twee mannen en zag dat zij inbraken in de woning aan de [Adres] te Den Haag. Hij zag dat het de medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] betrof die de inbraak pleegden. Toen zij de woning verlieten werden zij aangehouden. [Slachtoffer 1] zag vervolgens dat de [Auto] uit de richting van [Adres] kwam en in de richting van de [Adres] reed. Hij zag dat de bestuurder van de [Auto] zijn vaart minderde ter hoogte van een onopvallende politieauto van zijn team. De [Auto] bleef stapvoets door rollen, ongeveer 15 kilometer per uur. [Slachtoffer 1] ging voor de auto staan en heeft de bestuurder van de [Auto] een stopteken gegeven. [Slachtoffer 1] hief zijn hand op en riep daarbij met luide stem: “Politie, stoppen!” [Slachtoffer 1] had op dat moment oogcontact met de bestuurder en zag dat de bestuurder hem heel duidelijk aankeek. [Slachtoffer 1] zag dat de dimlichten van de [Auto] aan stonden en dat hij zelf in het licht van de koplampen stond. [Slachtoffer 1] zag de schrikactie in de ogen van de bestuurder. [Slachtoffer 1] schat de afstand tussen hem en de [Auto] in op ongeveer 5 á 6 meter. [Slachtoffer 1] zag en hoorde vervolgens dat de bestuurder gas gaf, met hoge snelheid op hem af reed en hij hoorde dat de [Auto] optrok. [Slachtoffer 1] stond zo dichtbij dat hij niet meer op tijd kon wegduiken. [Slachtoffer 1] voelde dat hij werd aangereden, voelde een harde klap tegen de linkerzijde van zijn lichaam, werd enkele meters meegesleurd en kwam vervolgens ten val op het wegdek. Hij zag dat de auto wegreed in de richting van de [Adres] . [Slachtoffer 1] voelde hevige pijn aan zijn linkerhand. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat zijn linker wijsvinger uit de kom was geraakt en dat deze niet op normale wijze gezet kon worden en een operatie noodzakelijk was. [Slachtoffer 1] had ook nog kneuzingen aan zijn linkerknie, linkerheup en linkerschouder en een bult aan de linkerzijde van zijn hoofd. [Slachtoffer 1] was ten tijde van het afleggen van zijn verklaring al geopereerd aan zijn linkerhand. Hij had op dat moment geen gevoel in zijn linker wijsvinger en de verwachting was dat het gevoel de aankomende zes weken niet zou terugkomen. De verwachting was dat de trekkracht van de wijsvinger na zes weken 50% zou zijn. Hij mocht voor zes weken geen fysieke arbeid verrichten. [Slachtoffer 1] heeft ten slotte de situatie ter plaatse omschreven. Het was donker en regenachtig. De straatverlichting brandde. Het regende niet zo hard dat het zicht daardoor werd belemmerd.
Het dossier bevat tevens een geneeskundige verklaring van 7 maart 2019 waaruit blijkt dat er op 8 december 2018 een operatie heeft plaatsgevonden in verband met het volledig uit de kom zijn geraakt van de wijsvinger. De geschatte duur van de genezing is ongeveer 6 maanden en er is kans op blijvende stijfheid.
Verbalisant [Verbalisant 1] (hierna: [Verbalisant 1] ) heeft verklaard dat dat hij één van zijn collega’s (de rechtbank begrijpt: [Slachtoffer 1] ), in burger gekleed, zag staan op de rijbaan van de [Adres] op ongeveer vijf meter voor het voertuig (de rechtbank begrijpt: de [Auto] ). [Slachtoffer 1] keek in de richting van de bestuurder van het aankomende voertuig, stak zijn arm in de lucht met hand omhoog en riep: “Politie”. [Verbalisant 1] zag dat het voertuig bleef doorrijden, met de linker voorzijde van de auto tegen de benen van [Slachtoffer 1] aanreed waarop [Slachtoffer 1] voorover over de motorkap rolde en tegen de voorruit aankwam. [Verbalisant 1] hoorde dat [Slachtoffer 1] hierbij een schreeuw gaf. Hij zag vervolgens dat [Slachtoffer 1] aan de zijde van de bestuurder van de auto afrolde, op de grond viel en dat de auto bleef doorrijden. [Verbalisant 1] heeft de situatie ter plaatse omschreven. Het was donker, maar de straatverlichting en de koplampen van de auto stonden aan waardoor [Verbalisant 1] alles goed kon zien.
Verbalisant [Verbalisant 2] zag dat de [Auto] richting [Slachtoffer 1] , [Verbalisant 1] en [Slachtoffer 4] reed. Hij zag dat een onopvallende politieauto op de weg geparkeerd stond. Hij zag dat de remlichten van de [Auto] oplichtte en dat de [Auto] achter het onopvallende dienstvoertuig bleef rijden. Hij zag dat de [Auto] ter hoogte van zijn collega’s kwam en dat de remlichten van de [Auto] niet meer brandden. Hij zag dat de [Auto] langs de onopvallende politieauto reed. Hij zag dat de straatverlichting aanstond en dat [Slachtoffer 1] op de weg stond voor de [Auto] , vervolgens een rol over de motorkap maakte en naast het voertuig met een klap neerviel.
Getuige [Getuige 1] zag een [Auto] , type [Auto] . Hij zag dat de zwarte auto midden op de rijbaan stilstond en de [Auto] ook. Hij zag dat een man (de rechtbank begrijpt: [Slachtoffer 1] ) op straat ging staan recht voor de [Auto] op een afstand van ongeveer twee meter. Hij zag dat de man die voor de [Auto] stond een gebaar maakte dat de [Auto] moest blijven staan. De man stond met twee handen in de lucht/omhoog met zijn handpalmen gedraaid in de richting van de [Auto] . [Getuige 1] kreeg hierdoor de indruk dat het een soort stopteken was. Hij zag dat de man maximaal 5 seconden voor de [Auto] stond en hoorde de man overduidelijk driemaal iets schreeuwen wat leek op “stop”. Hij hoorde dat de motor van de [Auto] meer toeren ging maken. Hij zag dat de [Auto] in de richting van de man reed en zeer hard optrok. Hij hoorde dit aan het motorgeluid. Hij denkt dat de [Auto] ongeveer 20 kilometer per uur reed. Hij zag dat de [Auto] met de neus van het voertuig, de motorkap, de man aanreed. Hij hoorde een doffe klap en zag dat de [Auto] vervolgens met een zeer hoge snelheid wegreed in de richting van de [Adres] .
Er zijn twee verkeersongevallenanalyses uitgevoerd. Uit de verkeersongevallenanalyse van 9 december 2018 blijkt dat de locatie van het ongeval niet precies kon worden vastgesteld.Uit de verkeersongevallenanalyse van 3 maart 2019 volgt dat de snelheid ten tijde van de botsing met [Slachtoffer 1] niet hoger kan zijn geweest dan 30 kilometer per uur.
De verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd. Hij had van de medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] gehoord dat ze naar de [Adres] gingen voor een deal. Hij dacht daarbij aan een drugsdeal. Hij ging mee om op te letten voor het geval dat het een zogenoemde ripdeal zou worden. Hij moest rondrijden, opletten en om zich heen kijken terwijl de medeverdachten bezig waren met de drugsdeal. Hij was daarmee bezig toen hij een persoon voor de auto zag springen, waardoor hij schrok en naar rechts manoeuvreerde om uit te wijken. Hij zag ook mensen achter zijn auto staan en dacht dat het fout zat en dat ze achter hem aan zaten. Hij heeft eerst de auto laten rollen met een snelheid van ongeveer 10 á 15 kilometer per uur, maar heeft daarna vol gas gegeven om weg te komen van de mensen daar. De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij kennelijk wel de man heeft geraakt, maar dat het geen harde botsing was omdat hij dit anders wel had gehoord. Hij heeft desgevraagd verklaard bewust te zijn doorgereden omdat hij dacht dat het foute boel was in verband met de drugsdeal en dat hij daar weg moest. De verdachte heeft over de situatie verklaard dat de muziek in de auto hard aanstond, hij constant naar links en rechts aan het kijken was en dat het regende waardoor hij ruitenwissers aan had.
Conclusie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een poging doodslag of van een zware mishandeling. Daarvan is sprake indien de verdachte ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte gedood zou kunnen worden, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Indien de rechtbank aan de beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde toekomt, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Ten aanzien van de snelheid van de auto op het moment van de aanrijding met [Slachtoffer 1] zijn in dit geval geen objectieve meetgegevens beschikbaar. Voorts overweegt de rechtbank dat schatting van de snelheid (in absolute zin) van een auto door omstanders in het algemeen niet zeer betrouwbaar is.
De rechtbank stelt vast dat er met enige snelheid is gereden, namelijk met een snelheid van 15 tot 30 kilometer per uur. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte met een zodanig hoge snelheid heeft gereden, dat de kans op het overlijden van [Slachtoffer 1] als gevolg van de aanrijding met deze snelheid aanmerkelijk was. Gelet hierop acht de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal vervolgens vaststellen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, voordat de rechtbank aan de vraag toekomt of de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had op dit letsel.
De Hoge Raad heeft in zijn overzichtsarrest van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051) onder rechtsoverweging 2.4 het volgende overwogen: ‘Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (Vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510.) De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618). De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.’
De rechtbank stelt het volgende vast. Allereerst is sprake geweest van een medische noodzaak tot ingrijpen in de vorm van een operatie. Vervolgens heeft het lang geduurd voordat [Slachtoffer 1] zijn hand weer kon gebruiken en hij heeft ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting al een lange periode revalidatie gehad. Tot op heden is het letsel evenwel nog niet volledig hersteld en het is niet zeker of volledig herstel mogelijk is. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat het letsel weliswaar ‘slechts’ de vinger betreft, maar dat dit letsel ervoor heeft gezorgd dat [Slachtoffer 1] lange tijd zijn hand niet dan wel niet volledig kon gebruiken hetgeen een sterk invaliderende uitwerking heeft bij allerhande activiteiten in zijn dagelijks leven, zoals ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering die [Slachtoffer 1] in deze procedure heeft ingediend. De rechtbank stelt daarom vast dat – ondanks dat er nog geen sprake is van een eindtoestand – gelet op de genoemde omstandigheden sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [Slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto die met meer dan geringe snelheid rijdt – zoals in dit geval – de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, worden opgemaakt dat het rijgedrag van de verdachte er op was gericht om koste wat het kost te ontkomen. Dat heeft de verdachte zelf ook ter terechtzitting verklaard. Door in dit geval het stopteken van [Slachtoffer 1] , ook al was hij niet in herkenbare politiekleding, het stopgeroep van [Slachtoffer 1] en de positie van [Slachtoffer 1] die voor de auto van de verdachte stond, te negeren, en door te rijden, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Slachtoffer 1] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [Slachtoffer 1] bewezen.
Gelet op hetgeen hieronder bij feit 2 door de rechtbank wordt overwogen en nu de medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] bij vonnis van heden voor het plegen van de inbraak aan de [Adres] zijn veroordeeld, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat sprake was van een zogenaamde ripdeal en dat hij daarom vreesde voor zijn veiligheid, ongeloofwaardig.
Gelet op het bovenstaande worden de verweren van de raadsman verworpen.
De rechtbank acht gelet op bovenstaande bewijsmiddelen de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 inbraak in de woning [Adres] in Den Haag
De verdachte, de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de medeverdachte [Medeverdachte 2] zijn op 7 december 2018 geobserveerd door de politie. Bij deze observatie is waargenomen dat de verdachte en de medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] in een grijze [Auto] met kenteken [Kenteken] rijden. Nadat er wat rondjes zijn gereden in de omgeving van de [Adres] , stopte het voertuig om 20:12 uur ter hoogte van de [Adres] . Twee personen, naar later bleken de medeverdachte [Medeverdachte 2] en de medeverdachte [Medeverdachte 1] , stapten het voertuig uit en zijn de [Adres] opgelopen. Na wat heen en weer geloop liepen de medeverdachte [Medeverdachte 2] en de medeverdachte [Medeverdachte 1] rond 20:21 uur naar de woning op perceel [Huisnummer] .Eén van de mannen draaide zich om met zijn rug naar de voordeur, terwijl de tweede man naar de voordeur liep. De man bij de voordeur opende de deur. Beide mannen gingen hierna de woning via deze deur binnen. Ze lieten de voordeur op een kier staan. De verbalisant zag na ongeveer 45 seconden op de eerste etage een man lopen die in het donker gekleed was. Ongeveer 1 minuut later liepen de mannen via de voordeur naar buiten.Daarop zijn zij op heterdaad aangehouden.De verdachte was tijdens de inbraak aan het rondrijden in de buurten is na een achtervolging eveneens aangehouden.
Op 7 december 2018 heeft [Slachtoffer 2] aangifte gedaan van inbraak in haar woning op de [Adres] in Den Haag gepleegd op 7 december 2018 tussen 19:06 uur en 20:33 uur. Aangeefster heeft om 19:06 uur de woning verlaten. Ze heeft het alarmsysteem om 19:04 uur geactiveerd. Ze had de woning deugdelijk afgesloten, maar niet op het nachtslot gedraaid. Aangeefster is omstreeks 20:40 uur bij haar woning aangekomen. Zij heeft aangifte gedaan van een weggenomen portemonnee. Aangeefster heeft gezien dat er een beschadiging bij de post van de voordeur zat, die er eerder niet zat.De echtgenoot van aangeefster heeft op 17 december 2018 contact opgenomen met de politie dat de portemonnee teruggevonden was.
Bij de insluitingsfouillering van de medeverdachte [Medeverdachte 2] zijn sieraden aangetroffen. Aangeefster heeft deze sieraden herkend als haar eigendom.
Op 7 december 2018 om 20:19 uur ( [Tapnummer] ) is in een gesprek tussen de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de verdachte (met telefoonnummer [Telefoonnummer 6] ) (voor zover hier relevant) gezegd:
[Medeverdachte 1] : Ewa
[Verdachte] : Ewa
[Medeverdachte 1] : Vanaf nu alert safi
[Verdachte] : Safi is goed ja
[Medeverdachte 1] : Blijf goed blijf gewoon daar in de buurt niet te ver
[Verdachte] : nee Nee ik ben bij jou. Ik ben bij jou
[Medeverdachte 1] : Gewoon shit gewoon radicaal daarvoor blijf kijken
[Verdachte] : Safi is goed ik kijk goed safi ik sta daarvoor
De verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd, zoals hierboven al besproken. Hij had gehoord van de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] dat ze naar de [Adres] gingen voor een drugsdeal. Hij ging mee om op te letten voor het geval dat het een zogenoemde ripdeal zou worden. Hij moest rondrijden, opletten en om zich heen kijken terwijl de medeverdachten bezig waren met de drugsdeal.
Conclusie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank het volgende af.
Op 7 december 2018 is rond 20:21 uur ingebroken in de woning [Adres] .
De verdachte is samen met de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de medeverdachte [Medeverdachte 2] naar de woning van aangeefster gegaan. Uit het tapgesprek om 20:19 uur blijkt dat de medeverdachte [Medeverdachte 1] met de verdachte bespreekt dat hij alert moet blijven en niet te ver moet gaan en dat hij moet blijven kijken. Dit gesprek kan gelet op de inhoud ervan niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte op de hoogte was dat de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] een inbraak gingen plegen en dat hij daarvoor op de uitkijk moest staan en de vluchtauto gereed moest houden. De verdachte bleef dus ter uitkijk in de auto rondjes rijden, terwijl de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] in de woning van aangeefster hebben ingebroken en sieraden hebben meegenomen. Zij zijn daarna op heterdaad aangehouden.
Er heeft aldus een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] bestaan, waardoor het onderdeel medeplegen ten aanzien van allebei de verdachten bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, het onderdeel medeplegen bij de verdachte evenwel niet bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten bij het plegen van de woninginbraak nu de verdachte aan de uitvoering daarvan geen bijdrage van substantiële aard heeft geleverd. Evenmin is sprake van een voldoende bijdrage op een ander vlak (intellectueel of anderszins) aan de inbraak. Wel is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van de verdachte kan worden aangemerkt als medeplichtigheid aan de woninginbraak. Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt immers dat hij de medeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] behulpzaam is geweest bij het plegen van de woninginbraak. Hij is samen met zijn medeverdachten naar de woning gereden, hij heeft die auto bestuurd en is daarna rondjes blijven rijden om op de uitkijk te kunnen staan en de vluchtauto gereed te houden. Hij had daarmee ook het opzet op het gronddelict. De verklaring van de verdachte dat hij daar was om behulpzaam te zijn indien het zou komen tot een ripdeal acht de rechtbank ongeloofwaardig nu dit op geen enkele wijze steun vindt in het dossier en de verdachte deze verklaring eerst ter zitting heeft afgelegd.
De verdachte en de medeverdachten zullen worden vrijgesproken van de diefstal van de portemonnee, omdat deze portemonnee niet gestolen bleek te zijn.
Feit 3 inbraak in het [Bedrijf] op de [Adres] in Den Haag
Op 2 december 2018 heeft [Aangever 1] , de mede-eigenaar van het [Bedrijf] , aangifte gedaan van inbraak in het restaurant gevestigd aan de [Adres] in Den Haag gepleegd tussen 2 december 2018 tussen 03:30 uur en 12:00 uur. Het restaurant was op 2 december rond 03:30 uur afgesloten. Op 2 december 2018 omstreeks 12:00 uur zag de schoonmaker bij binnenkomst dat er was ingebroken. Aangever is naar het restaurant gegaan en zag dat er schade zat op meerdere plaatsen in het restaurant en dat de kluis was weggenomen. Hij zag een dubbel krasspoor op de grond dat leidde vanaf de locatie waar de kluis stond in de keuken, door het restaurant, naar één van de uitgangen van het restaurant, gelegen aan de zijde van het [Adres] . Hij zag dat het slot en de dranger van de deur gebroken waren en dat delen van het slot op de schoonloopmat achter de deur in het restaurant lagen. De aangever heeft in een aanvullend verhoor aangegeven dat ook een sleutelbos is weggenomen.
Op camerabeelden van de Bulgaarse supermarkt, gevestigd op de [Adres] te Den Haag, is het volgende te zien:
Omstreeks 4:26 uur
Drie mannen, gekleed in jassen met capuchons, lopen over het [Adres] richting de [Adres] (waar de [Bedrijf] is gevestigd).
Tussen 4:32 en 4:38 uur
- één van de drie mannen loopt terug en kijkt achterom;
- een halve minuut later verschijnen de twee andere mannen in beeld, zij duwen de kluis over het [Adres] in de richting van de [Adres] ;
- de twee mannen laten de kluis achter en lopen door richting de [Adres] ;
- anderhalve minuut later stopt er een [Auto] met donkere velgen op de [Adres] , twee personen stappen uit en lopen naar de kluis;
- de bestuurder rijdt de [Auto] achteruit het [Adres] op;
- de drie mannen tillen de kluis in de kofferbak van de [Auto] ;
- één van de mannen rent weg over het [Adres] in de richting van de [Adres] ;
- de twee andere mannen stappen in de [Auto] en rijden weg over de [Adres] richting de [Adres] .
De politie heeft onderzoek gedaan naar het spoor dat de kluis heeft achtergelaten.
In de kelderbox op de [Adres] die toebehoort aan de medeverdachte [Medeverdachte 1] , zijn diverse sleepsporen op de grond gevonden. Er bevonden zich ook sleepsporen vanaf de deur van de kelderbox naar de toegangsdeur vanaf de openbare weg. Deze sleepsporen, ongeveer 60 cm breed, vertoonden gelijkenis met de sleepsporen van de weggenomen kluis in de [Bedrijf] . Deze sleepsporen liepen vanaf de ingang van de kelderbox (de rechtbank begrijpt: vanaf de deur naar de openbare weg) naar rechts in de richting van [Adres] . De sporen gingen over de weg naar de rand van het water van de [Adres] . De sporen stopten daar. Duikers hebben in de [Adres] gedoken en daar een kluis aangetroffen en in twee delen uit het water gehaald. De deur van de kluis was verwijderd. De kluis was rondom voorzien van moeten van breekvoorwerpen. De deur van de kluis was op verschillende plaatsen verbogen. Aangever heeft foto’s van de opgedoken kluis gezien en heeft deze kluis herkend als zijn kluis.
Op 2 december 2018 om 04:03 uur ( [Tapnummer] ) is in een gesprek tussen de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de medeverdachte [Medeverdachte 2] (met telefoonnummer [Telefoonnummer 2] ) (voor zover hier relevant) gezegd:
[Medeverdachte 2] : Yo.
[Medeverdachte 1] : Ewa
[Medeverdachte 2] : He
[Medeverdachte 1] : ja.
[Medeverdachte 2] : ik zie geen kluis man
[Medeverdachte 1] : Zweer
[Medeverdachte 2] : Ik zweer het je.
[Medeverdachte 1] : Niets…ntv
[Medeverdachte 2] : Ah broer, we zien niks man. Kom kom even naar binnen kom op.
[Medeverdachte 1] : weet je zeker want straks heeft geen nut toch.
[Medeverdachte 2] : Kom kom naar binnen even kom dan.
Uit zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op [Telefoonnummer 1] (in gebruik bij de medeverdachte [Medeverdachte 1] ) is gebleken dat deze telefoon tijdens dit gesprek een zendmast op de [Adres zendmast] in Den Haag heeft aangestraald. Het adres waar de inbraak heeft plaatsgevonden, [Adres] , ligt binnen het bereik van deze zendmast.
Uit zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op [Telefoonnummer 2] (in gebruik bij de medeverdachte [Medeverdachte 2] ) is gebleken dat deze telefoon tijdens dit gesprek een zendmast op de [Adres zendmast] in Den Haag heeft aangestraald. Het adres waar de inbraak heeft plaatsgevonden, [Adres] , ligt binnen het bereik van deze zendmast.
Op 2 december 2018 om 04:14 uur ( [Tapnummer] ) is in een gesprek tussen de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de verdachte (met telefoonnummer [Telefoonnummer 6] ) (voor zover hier relevant) gezegd:
[Medeverdachte 1] : yo broer, hallo?
[Verdachte] : Ewa
[Medeverdachte 1] : Ewa luister dan ik heb jou u nodig.
[Verdachte] : Ja.
[Medeverdachte 1] : jij hebt toch nieuwe hand Shoeba’s (Handschoen) kom nu naar jou toe.
[Verdachte] : Ja toch.
[Medeverdachte 1] : Ik ben vijf (5) minuten voor jouw deur, twee (2) minuut.
[Verdachte] : Oke is goed.
[Medeverdachte 1] : Snel alsjeblieft je weet toch.
[Verdachte] : rustig aan. Hoi.
Uit zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op [Telefoonnummer 6] (in gebruik bij de verdachte) is gebleken dat de telefoon tijdens dit gesprek om 04:14 en 04:25 uur de zendmast aanstraalde op de [Adres zendmast] in Den Haag. Het adres waar de verdachte woont, de [Adres] in Den Haag, is in het bereik van deze zendmast.
Op 2 december 2018 om 04:49 uur ( [Tapnummer] ) is in een gesprek tussen de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de medeverdachte [Medeverdachte 2] (met telefoonnummer [Telefoonnummer 3] ) (voor zover hier relevant) gezegd:
(…)
[Medeverdachte 2] : waar ben je nu precies?
[Medeverdachte 1] : Ik ben kapot man mijn hart vriend.
[Medeverdachte 2] : (lachen) waar ben jij precies?
[Medeverdachte 1] : (hijgen) bij [Naam] daar.
[Medeverdachte 2] : is mijn auto is kapot mattie achterklep gaat niet dicht man.
(…)
[Medeverdachte 1] : Ewa maar ben je daar al? He broer rustig ik ben kapot man mijn hart toch. Daarom ging ik niet instappen want ik kon geen ademhalen meer.
[Medeverdachte 2] : (Zucht)
[Medeverdachte 1] : weet je wat voor power ik heb gedaan daar of niet?
[Medeverdachte 2] : (ntv).
[Medeverdachte 1] : Ik was kapot hoor, jullie zijn daar gewoon toch.
[Medeverdachte 2] : ja man
[Medeverdachte 1] : is daar parkeerplek?
(…)
Uit zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op [Telefoonnummer 1] (in gebruik bij de medeverdachte [Medeverdachte 1] ) is gebleken dat deze telefoon tijdens dit gesprek een zendmast op de [Adres zendmast] in Den Haag heeft aangestraald. Het adres waar de inbraak heeft plaatsgevonden, [Adres] , lag in het bereik van deze zendmast.
Uit zendmastgegevens van het telefoonnummer eindigend op [Telefoonnummer 2] (in gebruik bij de medeverdachte [Medeverdachte 2] ) is gebleken dat deze telefoon tijdens dit gesprek een zendmast op de [Adres zendmast] in Den Haag heeft aangestraald. Het adres waar de inbraak heeft plaatsgevonden, [Adres] , lag in het bereik van deze zendmast.
Op 2 december 2018 om 04:49 uur ( [Tapnummer] ) is in een gesprek tussen de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de verdachte (met telefoonnummer [Telefoonnummer 1] ) (voor zover hier relevant) gezegd:
[Medeverdachte 1] : Ewa
[Verdachte] : Hoe is het?
[Medeverdachte 1] : Ja ajo ajo ajo
[Verdachte] : Fuck man mijn hele rug doet pijn
[Medeverdachte 1] : weet je wat ik niet begrijp? He? Hoe wist jij dan dat er cash was gepakt? Hoe wist je dat er cash was?
[Verdachte] : dat had ik toch gezien? Hij stopte in zijn zak toch.
[Medeverdachte 1] : wist niet eens toch
[Verdachte] : Hij hield het stil toch? Ik wou niets zeggen ik wilde kijken wat hij ging zeggen. Hij dacht jij hebt sowieso niet gezien jij stond met jou rug ik stond half. Maar ik kijk uit mijn ooghoek ik zag die cash hij stopte in zijn zakken broer.
[Medeverdachte 1] : ik keek zo opeens ik hoorde jullie 2 praten over cash ik dacht wat zeggen deze 2 gekken Ik dacht jullie maken grapje toch?
(…)
Conclusie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank het volgende af.
Op 2 december 2018 is tussen 03:00 uur en 05:00 uur ingebroken in het [Bedrijf] op de [Adres] .
De kluis die is gestolen uit [Bedrijf] is na onderzoek door de politie teruggevonden in de [Adres] . Sporen van deze kluis zijn te herleiden naar de kelderbox die aan de medeverdachte [Medeverdachte 1] toebehoort. In een gesprek tussen de medeverdachte [Medeverdachte 2] en de medeverdachte [Medeverdachte 1] , gevoerd rond het tijdstip van de inbraak, wordt gesproken over een kluis. Op camerabeelden is te zien dat drie personen de kluis uit het [Bedrijf] in een [Auto] inladen en daarmee wegrijden. In een gesprek, gevoerd rond het tijdstip van de gepleegde inbraak, tussen de medeverdachte [Medeverdachte 2] en de medeverdachte [Medeverdachte 1] wordt er over gesproken dat ze kapot zijn en dat de achterklep van de auto niet meer dicht gaat.
De zendmastgegevens van de telefoons van de medeverdachte [Medeverdachte 2] en de medeverdachte [Medeverdachte 1] bevestigen bovendien dat de medeverdachte [Medeverdachte 2] en de medeverdachte [Medeverdachte 1] op de bewuste ochtend van 2 december 2018 vlakbij het [Bedrijf] in Den Haag waren rondom het tijdstip van de inbraak.
Naar het oordeel van de rechtbank kan alles tezamen niet anders worden uitgelegd dan dat de medeverdachte [Medeverdachte 2] en de medeverdachte [Medeverdachte 1] samen met een onbekend gebleven derde zich op 2 december 2018 naar [Bedrijf] hebben begeven, daar hebben ingebroken, de kluis en de sleutelbos hebben weggenomen, deze kluis in de [Auto] hebben geladen en vervolgens in de kelderbox van de medeverdachte [Medeverdachte 1] de kluis hebben opengebroken. Zij hebben, nadat zij de kluis hebben opengebroken, de lege kluis in de [Adres] gegooid.
Er heeft aldus een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachten [Medeverdachte 2] , [Medeverdachte 1] en de onbekende derde persoon bestaan, waardoor het onderdeel medeplegen ten aanzien van deze verdachten bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank acht de enkele gesprekken tussen de medeverdachte [Medeverdachte 1] en de verdachte waarin in het ene gesprek gesproken wordt over handschoenen en het andere gesprek over cash geld en dat de rug van de verdachte kennelijk pijn doet onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring ten aanzien van de verdachte. Deze gesprekken zijn – hoewel zeer verdacht, gelet op het tijdstip en hetgeen verder over de gebeurtenissen die nacht bekend is geworden – onvoldoende om de verdachte op de plek van de inbraak te plaatsen en bieden evenmin voldoende grond voor het oordeel dat hij op andere strafbare wijze betrokken dan wel behulpzaam is geweest bij deze inbraak. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.