Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2019 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1.2 Eiser heeft bij het bijzonder onderzoek en daarna verklaringen gegeven voor de uitgaven en bijschrijvingen. Kort samengevat komen die er op neer dat niet hij, maar zijn gokverslaafde ex-vriendin [X] ([X]) gokte in de casino’s. Daarom is het onredelijk om van eiser te verwachten dat hij administratie van de inkomsten en uitgaven zou hebben bijgehouden. Eiser leende [X] het geld en als zij wat won, kreeg hij dat contant van haar terug. De bij het bijzonder onderzoek geconstateerde bijschrijvingen betreffen volgens eiser terugbetalingen van eerder aan vrienden geleende bedragen en verder terugstortingen van eerder opgenomen eigen geldbedragen.
4.5 Vast staat dat eiser in de relatief korte periode van drie jaar en drie maanden een bedrag van € 62.699,27 aan kansspelgerelateerde activiteiten heeft uitgegeven, terwijl hij slechts een inkomen op bijstandsniveau had. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook vraagtekens kunnen plaatsen bij eisers uitgavenpatroon. Dat niet eiser, maar zijn gokverslaafde vriendin in het casino heeft gespeeld, heeft eiser weliswaar gesteld, maar niet met verifieerbare bewijsstukken, zoals getuigenverklaringen of een administratie van uitgeleende en terugbetaalde bedragen, aannemelijk gemaakt. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de uitgaven ten behoeve van eisers eigen gokactiviteiten zijn gedaan. Dit laat overigens onverlet dat zelfs als eisers verklaring over de ex-vriendin aannemelijk zou zijn, de vraag rijst hoe hij haar in drie jaar en drie maanden een bedrag van € 62.699,27 heeft kunnen lenen en verder nog in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Het laatste daargelaten, stelt de rechtbank vast dat (inkomsten uit) gokactiviteiten onmiskenbaar van belang zijn voor het recht op bijstand, zodat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Doordat eiser geen, laat staan een deugdelijke, administratie heeft bijgehouden van zijn inkomsten en uitgaven met betrekking tot zijn gokactiviteiten, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand, enkele maanden daargelaten, niet meer is vast te stellen.
Bovendien ondersteunen zijn bankafschriften deze verklaring niet. Niets duidt er op dat de contante stortingen zijn voorafgegaan door kas- of pinopnamen van om en nabij dezelfde grootte. Eiser heeft ook nog gesteld dat de bijschrijvingen en contante stortingen te maken hebben met de terugbetaling van eerder aan vrienden uitgeleende bedragen. Ook hiervoor ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank echter een objectieve en verifieerbare onderbouwing. Het dossier bevat weliswaar een drietal door derden afgelegde verklaringen, maar die kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Niet alleen zijn deze verklaringen achteraf opgesteld, maar voorts zijn deze in zeer algemene termen gesteld en wordt nergens concreet om welke transacties en totaalbedragen het gaat. Hiermee wordt de herkomst van stortingen en bijschrijvingen ter grootte van in totaal € 23.462,- derhalve niet verklaard.