1.2Eiseres heeft de Armeense nationaliteit. Bij besluit van 4 maart 2014 is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 15 maart 2012. Deze vergunning is uitsluitend verleend vanwege de aangetoonde huwelijksband met eiser aangezien er destijds geen zelfstandige gronden bestonden voor een vergunning.
2. Blijkens een visum-onderzoek in Vision is op 4 november 2011 aan eiser een Italiaans visum verstrekt in een Armeens paspoort. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 15 december 2016 het voornemen kenbaar gemaakt tot intrekking van de asielvergunning, alsmede een voornemen om een inreisverbod op te leggen. Op 14 juli 2017 en 21 mei 2018 heeft eiser hierop zijn zienswijze gegeven. Eiser is voorafgaand aan het bestreden besluit gehoord.
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel van eiser ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Op grond van deze bepaling kan de vergunning worden ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
De verblijfsvergunning asiel van eiseres is ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Op grond van deze bepaling kan de vergunning worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
4. Eiser voert aan dat de enkele vaststelling dat hij onvolledige gegevens heeft verstrekt onvoldoende is om te kunnen concluderen dat er grond is voor intrekking van de vergunning. Op grond van artikel 19, derde lid, aanhef en onder a, van de Definitierichtlijn is het van belang of eiser feiten verkeerd heeft weergegeven of achtergehouden én dat dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus. Ten eerste moet worden vastgesteld of er sprake is geweest van bedrog, opzet of verwijtbaarheid. Daar is in dit geval geen sprake van, aangezien eiser niet in de veronderstelling was dat hij door corrupte verkrijging van een paspoort ook de nationaliteit had verkregen. Ten tweede heeft verweerder niet getoetst of de verblijfsvergunning destijds ook werkelijk geweigerd zou zijn, mede gezien uit algemene bronnen bleek dat Armenië op dat moment geen veilig land van herkomst was. Voorts heeft verweerder niet deugdelijk vastgesteld dat Armenië nu een veilig derde land is in de zin van artikel 38 van de Procedurerichtlijn. Eiser vreest refoulement dan wel dat hem in Armenië schendingen in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) te wachten staan.
Verweerder stelt ten onrechte dat niet afdoende vast is komen te staan dat eiser de Armeense nationaliteit niet meer heeft. De overgelegde verklaring van de Armeense ambassade wordt zonder enig onderzoek verworpen. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2693) is hiervoor onvoldoende. Nu eiser ruim 5,5 jaar in Nederland verblijft en hij middenin de samenleving staat, had verweerder beter moeten motiveren waarom de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder zou sinds 2014 al op de hoogte zijn van de informatie uit Vision, maar heeft daar pas twee jaar later iets mee gedaan. Twee jaar waarin eiser zijn gezins- en privéleven heeft opgebouwd en uitgebouwd. Ook blijkt hieruit weinig haast van verweerder om eiser uit Nederland te doen verwijderen. De vertrektermijn en het inreisverbod zijn dan ook onredelijk gezien artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn.
Eiseres voert geen zelfstandige beroepsgronden aan.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.