ECLI:NL:RBDHA:2019:5284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
NL18.12398 en NL18.12399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel na verzwijgen Armeens paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2019 uitspraak gedaan in de zaken NL18.12398 en NL18.12399, waarbij de verblijfsvergunningen asiel van twee eisers zijn ingetrokken. De eisers, afkomstig uit Syrië en met een Armeens paspoort, hadden bij hun asielaanvraag onjuiste informatie verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht had besloten om de verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht in te trekken, omdat de eisers onjuiste gegevens hadden verstrekt en belangrijke informatie hadden verzwegen die van invloed zou zijn geweest op de verlening van hun asielstatus.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 15 maart 2012 een asielaanvraag indiende, waarbij hij alleen de Syrische nationaliteit claimde. Echter, uit onderzoek bleek dat hij ook een Armeens paspoort had, wat hij niet had gemeld. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunningen niet alleen gerechtvaardigd was op basis van de wet, maar ook dat de belangenafweging in het nadeel van de eisers uitviel. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de eisers in Nederland een leven hadden opgebouwd, maar dat dit niet opwoog tegen de onjuiste informatie die zij hadden verstrekt.

De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning en dat de opgelegde inreisverboden voor de duur van twee jaar gerechtvaardigd waren. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.12398 en NL18.12399

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluiten van 6 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot

15 maart 2012. Voorts worden de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen. Aan eisers worden geen reguliere verblijfsvergunningen verleend.
Tevens dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten en wordt aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 15 maart 2012 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft bij deze aanvraag verklaard uitsluitend de Syrische nationaliteit te hebben, geboren te zijn in Aleppo en aldaar te hebben gewoond tot aan zijn vertrek. Bij besluit van 28 februari 2013 heeft verweerder aan eiser de gevraagde asielvergunning verleend, met ingang van 15 maart 2012.
1.2
Eiseres heeft de Armeense nationaliteit. Bij besluit van 4 maart 2014 is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 15 maart 2012. Deze vergunning is uitsluitend verleend vanwege de aangetoonde huwelijksband met eiser aangezien er destijds geen zelfstandige gronden bestonden voor een vergunning.
2. Blijkens een visum-onderzoek in Vision is op 4 november 2011 aan eiser een Italiaans visum verstrekt in een Armeens paspoort. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 15 december 2016 het voornemen kenbaar gemaakt tot intrekking van de asielvergunning, alsmede een voornemen om een inreisverbod op te leggen. Op 14 juli 2017 en 21 mei 2018 heeft eiser hierop zijn zienswijze gegeven. Eiser is voorafgaand aan het bestreden besluit gehoord.
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel van eiser ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Op grond van deze bepaling kan de vergunning worden ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
De verblijfsvergunning asiel van eiseres is ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Op grond van deze bepaling kan de vergunning worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
4. Eiser voert aan dat de enkele vaststelling dat hij onvolledige gegevens heeft verstrekt onvoldoende is om te kunnen concluderen dat er grond is voor intrekking van de vergunning. Op grond van artikel 19, derde lid, aanhef en onder a, van de Definitierichtlijn is het van belang of eiser feiten verkeerd heeft weergegeven of achtergehouden én dat dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus. Ten eerste moet worden vastgesteld of er sprake is geweest van bedrog, opzet of verwijtbaarheid. Daar is in dit geval geen sprake van, aangezien eiser niet in de veronderstelling was dat hij door corrupte verkrijging van een paspoort ook de nationaliteit had verkregen. Ten tweede heeft verweerder niet getoetst of de verblijfsvergunning destijds ook werkelijk geweigerd zou zijn, mede gezien uit algemene bronnen bleek dat Armenië op dat moment geen veilig land van herkomst was. Voorts heeft verweerder niet deugdelijk vastgesteld dat Armenië nu een veilig derde land is in de zin van artikel 38 van de Procedurerichtlijn. Eiser vreest refoulement dan wel dat hem in Armenië schendingen in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) te wachten staan.
Verweerder stelt ten onrechte dat niet afdoende vast is komen te staan dat eiser de Armeense nationaliteit niet meer heeft. De overgelegde verklaring van de Armeense ambassade wordt zonder enig onderzoek verworpen. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2693) is hiervoor onvoldoende.
Nu eiser ruim 5,5 jaar in Nederland verblijft en hij middenin de samenleving staat, had verweerder beter moeten motiveren waarom de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder zou sinds 2014 al op de hoogte zijn van de informatie uit Vision, maar heeft daar pas twee jaar later iets mee gedaan. Twee jaar waarin eiser zijn gezins- en privéleven heeft opgebouwd en uitgebouwd. Ook blijkt hieruit weinig haast van verweerder om eiser uit Nederland te doen verwijderen. De vertrektermijn en het inreisverbod zijn dan ook onredelijk gezien artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn.
Eiseres voert geen zelfstandige beroepsgronden aan.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Vast staat dat eiser in het bezit is (geweest) van de Armeense nationaliteit en dat eiser deze Armeense nationaliteit ook had ten tijde van zijn asielaanvraag op 15 maart 2012. Ook staat vast dat eiser dit niet heeft gemeld bij zijn asielaanvraag en de daaropvolgende gehoren. Bovendien heeft eiser niet gemeld dat hij een visum voor Italië heeft aangevraagd en gekregen.
6.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3482) volgt dat, indien verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voordoet, het op zijn weg ligt aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Als verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de verweerder geleverde bewijs te weerleggen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar de registratie in Vision en de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte informatie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bewust gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de asielaanvraag zouden hebben geleid.
6.3
Eiser betwist niet dat hij gegevens heeft achtergehouden, maar ter zitting heeft hij wel gesteld dat het verzwijgen van de Armeense nationaliteit in zijn geval verschoonbaar is. Hoewel hij net als andere vreemdelingen niet helemaal eerlijk is geweest, heeft hij op het moment dat verweerder hem met de informatie confronteerde meteen openheid van zaken gegeven. Dit had verweerder mee moeten nemen in zijn beoordeling. Volgens eiser had verweerder ook mee moeten nemen dat hij de documenten heeft ontvangen van een mensensmokkelaar, omdat Syriërs zelf geen visum voor Europa konden aanvragen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieraan voorbij heeft mogen gaan. Onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht inzake Armenië van april 2016 van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser als etnische Armeen in Syrië de mogelijkheid had om zelf een paspoort aan te vragen. Of er wel of geen mensensmokkelaar aan te pas is gekomen, maakt de zaak niet anders. Dat eiser later openheid van zaken heeft gegeven laat onverlet dat hij bij aankomst in Nederland en tijdens zijn asielaanvraag heeft gelogen dan wel gegevens heeft achtergehouden. Eiser had er derhalve rekening mee moeten houden dat het verzwijgen van zijn Armeense paspoort en het Italiaanse visum op enig moment tot intrekking van zijn vergunning zou kunnen leiden.
6.4
Eisers gestelde vrees voor refoulement en om blootgesteld te worden aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM heeft hij niet onderbouwd. Eiser heeft wel verklaard in Armenië te hebben verbleven en zijn echtgenote heeft de Armeense nationaliteit. Nu eiser stelt de Armeense nationaliteit niet meer te hebben – wat hier verder ook van zij –, heeft hij deze in ieder geval tot voor kort wel gehad. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat Armenië voor eiser aan te merken is als een veilig derde land.
7. Eiser voert aan dat vanwege zijn sterke banden met Nederland de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de weigering van een reguliere verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Door het tijdsverloop tussen de Visiontreffer en het voornemen van intrekking heeft eiser zijn privéleven in Nederland nog verder kunnen opbouwen en verweerder had dit volgens eiser moeten meewegen.
Dit beroep slaagt niet nu uit de voorgaande rechtsoverwegingen volgt dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser terecht met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Hierdoor wordt eiser geacht nooit in het bezit te zijn geweest van een vergunning die hem tot het uitoefenen van privé- en gezinsleven in staat stelde. Het tijdsverloop tussen de Visiontreffer en het voornemen maakt dit niet anders. Er is namelijk aan eiser medegedeeld dat zijn asielaanvraag kon worden afgewezen als hij niet naar waarheid en zo volledig mogelijk zou verklaren. Dat eiser privé- en gezinsleven is aangegaan tijdens een verblijf waarvan hij wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten dat dit onrechtmatig was wegens het verstrekken van onjuiste gegevens, heeft verweerder sterk in het nadeel van eiser mogen laten meewegen. Nu de vergunning van eiseres ook is ingetrokken, zorgt de intrekking niet voor een scheiding van het gezinsleven. Bovendien hebben eisers banden met Armenië en de Armeense cultuur. Verweerder heeft aldus tot de conclusie kunnen komen dat de aangevoerde banden die in Nederland zijn aangegaan niet dermate bijzonder zijn dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uit zou moeten vallen.
8. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder eisers verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw 2000 eisers vertrektermijn kunnen verkorten dan wel bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Zie in dit kader de door verweerder in het voornemen aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2637).
Onder verwijzing naar artikel 66a, vierde lid en artikel 6.5, eerste lid van de Vw 2000 heeft verweerder het inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met de in artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn bedoelde relevante individuele omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd nu eiser geen individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht, anders dan het al genoemde familie- en gezinsleven van artikel 8 van het EVRM.
9. Aangezien de verblijfsvergunning van eiseres afhankelijk is van de verblijfsvergunning van eiser, en zijn verblijfsvergunning terecht en op goede gronden is ingetrokken, is de grondslag van de verblijfsvergunning van eiseres komen te vervallen. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres terecht met terugwerkende kracht ingetrokken.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 8 april 2019.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.