201309038/1/V1.
Datum uitspraak: 10 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 augustus 2013 in zaak nr. 13/2300 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, haar opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 21 januari 2013 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 augustus 2013 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard, voor zover dit is gericht tegen de in het besluit gehandhaafde intrekking van de verblijfsvergunning, en gegrond verklaard, voor zover dit is gericht tegen het in het besluit gehandhaafde inreisverbod, het besluit in zoverre vernietigd, het inreisverbod herroepen, en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak, voor zover de rechtbank daarbij het beroep tegen het in het besluit gehandhaafde inreisverbod gegrond heeft verklaard, het besluit in zoverre heeft vernietigd, het inreisverbod heeft herroepen, en heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit, heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In zijn grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 62, tweede lid, aanhef onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in samenhang met artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, geen wettelijke grondslag biedt voor het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris ten onrechte redengevend geacht dat in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, onder afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning niet mede mag worden begrepen de intrekking daarvan, gelet op het belastende karakter van een inreisverbod dat hij in beginsel uitvaardigt bij onthouding van een vertrektermijn. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, gelet op de systematiek van de Vw 2000, ook van toepassing is bij intrekking van een verblijfsvergunning wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en dat het belastende karakter van een inreisverbod daaraan niet in de weg staat.
2.1. Volgens artikel 1 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn), voor zover thans van belang, worden in de Terugkeerrichtlijn de gemeenschappelijke normen en procedures vastgesteld die door de lidstaten moeten worden toegepast bij de terugkeer van illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van derde landen.
Volgens artikel 2, eerste lid, is de Terugkeerrichtlijn van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
Volgens artikel 3, aanhef en onder 2, wordt voor de toepassing van de Terugkeerrichtlijn onder "illegaal verblijf" verstaan: de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat, van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van de Schengengrenscode, of aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in die lidstaat.
Volgens artikel 6, eerste lid, voor zover thans van belang, vaardigen de lidstaten een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Volgens het zesde lid, voor zover thans van belang, belet de Terugkeerrichtlijn niet dat in de lidstaten het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit en/of een verwijderingsbesluit en/of een inreisverbod overeenkomstig de nationale wetgeving met één administratieve of rechterlijke besluit of handeling kan worden genomen.
Volgens artikel 7, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen.
Volgens het vierde lid, voor zover thans van belang, kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen, indien een aanvraag voor een verblijfsvergunning als frauduleus is afgewezen.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, geldt de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 wordt afgewezen als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de desbetreffende vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a. de desbetreffende vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;
b. de desbetreffende vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing indien een verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet is verlengd.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover thans van belang, geldt de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 28, of voor onbepaalde tijd bedoeld in artikel 33, wordt afgewezen, als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de desbetreffende vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a. de desbetreffende vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van toepassing is;
b. de desbetreffende vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing indien een verblijfsvergunning is ingetrokken of niet verlengd.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, dient een vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, voor zover thans van belang, dient een vreemdeling nadat tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kan de staatssecretaris de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien de aanvraag van een vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, vaardigt de staatssecretaris een inreisverbod uit tegen een vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid.
2.2 Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000 (Kamerstukken II 2011/12, 32 420, nr. 16, blz. 5) blijkt dat de wetgever daarmee heeft beoogd artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn te implementeren. Artikel 7, vierde lid, bepaalt niet uitdrukkelijk dat ook een vertrektermijn kan worden onthouden in geval een verblijfsvergunning wordt ingetrokken omdat deze frauduleus is verkregen. Uit de onder 2.1 vermelde artikelen uit de Terugkeerrichtlijn volgt echter dat het doel en de systematiek van die bepalingen er op zijn gericht dat een onderdaan van een derde land die illegaal verblijft op het grondgebied van een lidstaat terugkeert binnen een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde termijn, en dat niet van belang is hoe het illegale verblijf van de derdelander is ontstaan, maar slechts dat deze daadwerkelijk illegaal verblijf heeft. In dit verband kan ook worden gewezen op de term "besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf" in artikel 6, zesde lid, waarmee evenmin onderscheid wordt gemaakt naar de wijze van beëindiging van legaal verblijf. Met de artikelen 27, 45, 61 en 62 van de Vw 2000 sluit de nationale implementatie aan op voormeld doel en systematiek van de Terugkeerrichtlijn.
Gelet op het hiervoor weergegeven stelsel van de Terugkeerrichtlijn, de daarop aansluitende bepalingen uit de Vw 2000 en de aard van de in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn vermelde afwijzingsgrond dient de onder artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 genoemde afwijzing van een aanvraag aldus te worden verstaan dat daaronder mede wordt begrepen een intrekking van een verblijfsvergunning wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, staat het belastende karakter van een krachtens artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, uit te vaardigen inreisverbod in het licht van het voorgaande niet aan een dergelijke uitleg in de weg.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep, voor zover gericht tegen het in het besluit gehandhaafde inreisverbod toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. Het betoog dat het inreisverbod in strijd is met Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71) faalt, reeds omdat het niet is toegelicht.
5. Het beroep van de vreemdeling, voor zover gericht tegen het in het besluit gehandhaafde inreisverbod, is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 augustus 2013 in zaak nr. 13/2300, voor zover aangevallen;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het in het besluit van 21 januari 2013 gehandhaafde inreisverbod, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Hartsuiker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2014
488-768.