Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding met producties van 5 oktober 2016;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de tijdens de comparitie van partijen door partijen voorgedragen pleitnotities;
- het proces-verbaal van de op 10 december 2018 gehouden comparitie van partijen, de daarin genoemde stukken (prod 39 t/m 82 van [eiser] en prod 14 t/m 16 van de Staat) en de opmerkingen van [eiser] bij het buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal van die comparitie.
2.De feiten
“zuiveren”van nationalistische opstandelingen die zich aan terreurdaden schuldig hadden gemaakt. Dit om zo de rust en orde onder Nederlands koloniaal gezag op Zuid-Celebes te herstellen. Op 21 februari 1947 heeft generaal Spoor de noodrechtbevoegdheid ingetrokken. Op 22 februari 1947 is besloten om het DST terug te trekken van Zuid-Celebes en op 4 maart 1947 is het DST daar vertrokken. Daarna, in maart en april 1947, hebben andere KNIL-militairen nog zuiveringsacties uitgevoerd op Zuid-Celebes.
“de oorzaken, de omvang en verschijningsvorm van de ongeregeldheden die gedurende het tijdvak December 1946-Februari 1947 in Zuid-Celebes hebben plaats gevonden en de maatregelen en acties die hebben gevoerd tot het herstel van orde en rust in het betrokken gebied, gezien in verband met alle omstandigheden die daarop van invloed zijn geweest”.De commissie-Enthoven concludeerde in 1948 in haar rapport, dat bij het militair optreden in Zuid-Celebes sprake was geweest van een aantal excessen in met name Paré-Paré en Galung Lombok, maar dat dit optreden verder gezien moest worden als de geboden uitoefening van de bevoegdheid van de overheid tot herstel van recht en veiligheid in de noodtoestand die was ontstaan. Het rapport is niet gepubliceerd maar ter vertrouwelijke kennisname voor de leden van de Eerste en de Tweede Kamer ter griffie gedeponeerd.
“Rapport betreffende de Zuid-Celebeszaak”geconcludeerd dat de handelingen van de militaire actieleiders bij de zuiveringen niets met rechtspraak te maken hadden, maar gekwalificeerd moeten worden als
“tegenterreur”, die onder alle omstandigheden afkeurenswaardig is. Van Rij en Stam stellen verder vast dat het niet mogelijk is uit de stukken ook maar enigermate tot een juiste opstelling van het aantal slachtoffers van deze tegenterreur te komen.
“Zuid-Celebesaffaire”. Hierin staat onder meer vermeld: “
De drastische middelen die het detachement bij de uitvoering van deze opdracht heeft toegepast, vielen buiten het kader van een normale militaire actie.” In juli 1969 heeft de Tweede Kamer na debat de Excessennota 1969
“voor kennisgeving aangenomen”.
“met de grootschalige inzet van Nederlandse militairen in 1947 aan de verkeerde kant van de geschiedenis heeft geplaatst”. Daarbij heeft hij namens de Nederlandse regering diepe spijt betuigd voor het daardoor bij een groot aantal Indonesiërs veroorzaakte leed.
“zorgvuldig te willen afhandelen”en ook met hen zo mogelijk een schikking te willen treffen.
“regeling van de Nederlandse regering”is op 10 september 2013 gepubliceerd in de Staatscourant met nummer 25383. Die regeling draagt de titel
“Bekendmaking van de Minister van Buitenlandse zaken en de Minister van Defensie van 10 september 2013 (…) van de contouren van een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoeding van schade aan weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië van vergelijkbare ernst en aard als Rawagedeh en Zuid Sulawesi(hierna: de Bekendmaking).
3.Het geschil
pasar) van het dorp Enrekang hebben tentoongesteld (lijkschennis) en (iii) de gevangengenomen soldaten uit het bataljon van zijn vader hebben gedwongen het afgehakte hoofd van hun commandant te kussen (ontering van het stoffelijk overschot van zijn vader). Hij stelt zijn vorderingen in als nabestaande van zijn vader en als direct gelaedeerde.
4.De beoordeling
acta iure imperii) waarvoor de Staat immuniteit van jurisdictie geniet buiten Nederland en alleen in Nederland in rechte kan worden betrokken. Er is geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat [eiser] – destijds een (zeer jong) kind, wonend in Zuid-Sulawesi – (via zijn moeder als wettelijk vertegenwoordiger) de Staat tussen 27 december 1949 en 31 december 1952 voor een Nederlandse rechter hadden kunnen dagen. Aangenomen moet worden dat de Staat vóór 27 december 1947 eveneens voor een rechtbank in Nederlands-Indië kon worden gedaagd. Op geen enkele manier blijkt dat dat destijds feitelijk mogelijk was voor [eiser] . Dat geldt temeer als de chaotische situatie waarin Nederlands-Indië, in het bijzonder Zuid-Celebes, destijds verkeerde in aanmerking wordt genomen.
“Overeenkomst (…) inzake de tussen de beide landen nog bestaande financiële vraagstukken”(Tractatenblad 1966, nummer 236). Die overeenkomst uit 1966 tussen Nederland en Indonesië ziet niet op de financiële afwikkeling van claims van nabestaanden van slachtoffers van standrechtelijke executies in het toenmalig Nederlands-Indië, maar op de afwikkeling van claims tussen beide landen voor vraagstukken van geheel andere financieel-juridische aard. Indien en voor zover de Staat vanwege deze overeenkomst geen rekening meer heeft gehouden met aansprakelijkheidsclaims zoals die van [eiser] , komt dat voor zijn rekening en risico. De Staat kan dit niet tegenwerpen aan [eiser] .
kunnenleveren, in het bijzonder omdat het de vraag is of er voldoende bewijs voorhanden zal blijken te zijn ter ondersteuning van zijn stellingen.
aansprakelijkstellingovergaat, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De rechtbank volgt [eiser] niet in dit betoog. De in dit verband overigens niet nader geduide bijzondere aard van zijn zaak is reeds meegewogen bij de beoordeling van de andere gezichtspunten en neemt niet weg dat het bijzondere, met terughoudendheid te hanteren karakter van het ter zijde stellen van verjaring vergt dat [eiser] voortvarend handelt en de Staat binnen een redelijke termijn daadwerkelijk aansprakelijk stelt, waarbij een termijn van een tot twee jaar in zijn algemeenheid als redelijk kan worden aanvaard. De belangen die de verjaring beoogt te dienen, in het bijzonder de rechtszekerheid, verzetten zich tegen de door [eiser] bepleite benadering. De rechtbank zal dus beoordelen of [eiser] binnen een redelijke termijn is overgegaan tot aansprakelijkstelling van de Staat.
in algemene zinniet langer aan de orde waren. Nu eisende partijen in de Rawagede-zaak in 2005 via Indonesische activisten toegang kregen tot rechtshulp, was het volgens de Staat in ieder geval vanaf 2005 in algemene zin mogelijk om een vordering zoals die van [eiser] tegen de Staat geldend te maken.
pasar) van het dorp Enrekang hebben tentoongesteld (lijkschennis) en (iii) de gevangengenomen soldaten uit het bataljon van [vader van eiser] hebben gedwongen het afgehakte hoofd van hun commandant te kussen (ontering van het stoffelijk overschot van [vader van eiser] ).
neergelegdof
werd gedood. In het NIMH-verslag wordt met juistheid opgemerkt dat deze bronnen de door [eiser] gestelde toedracht ook niet expliciet tegen spreken. Deze Nederlandse bronnen geven echter evenzeer ruimte voor de toedracht die volgens de Staat niet valt uit te sluiten. Het gaat om de volgende Nederlandse bronnen:
gedood door parondas”.De juistheid van deze aantekening is door geen der partijen ter discussie gesteld, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [vader van eiser] – zoals is vermeld in de aantekeningen – is gedood door parondas. Vaststaat tevens dat pardondas kampongbewaarders waren. Dat [vader van eiser] is gedood door parondas kan zowel in de lezing van [vader van eiser] als in de lezing van de Staat zijn geschied. Ook uit deze bron kan dus niet worden afgeleid wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft.
Maulwi Saelan: Panjaga Terakhir Soekarno,(in de Nederlandse vertaling) – “
de strijdlust van de jongeren in dat gebied af te zwakken”. In het NIMH-verslag staat dat de Indonesische en Nederlandse bronnen elkaar op dit punt bevestigen. Dit volgt ook uit het verslag van [X] , dat – voor zover van belang – vermeldt:
Ik heb het alleen gezien toen het op de markt tentoongesteld werd”.Hoewel de verklaringen kennelijk zijn opgesteld in antwoord van de bijgevoegde vragen, is niet duidelijk hoe deze verklaringen tot stand zijn gekomen. Ze zijn bovendien zeer summier. Op grond van deze schriftelijke verklaringen en de andere schriftelijke bewijsmiddelen die [eiser] in het geding heeft gebracht, kan dus niet als vaststaand worden aangenomen dat het hoofd van [vader van eiser] op de markt van Enrekang tentoongesteld is.
pasar) van het dorp Enrekang hebben tentoongesteld (lijkschennis) en (iii) de gevangengenomen soldaten uit het bataljon van [vader van eiser] hebben gedwongen het afgehakte hoofd van hun commandant te kussen (ontering van het stoffelijk overschot van [vader van eiser] ).
door een ander heeft horen zeggen; gegevens van horen zeggen zijn voor bewijs vatbaar, zodat een daarop betrekking hebbend bewijsaanbod relevant kan zijn (verg. HR 17 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9446). Gelet op de inhoud van hun schriftelijke verklaringen – die blijk geven van kennis van de omstandigheden waaronder [vader van eiser] is gedood, zoals de plaats waar dit gebeurde – kunnen [C] en [D] voorts mogelijk verklaren over hetgeen zij destijds hebben gehoord over de omstandigheden van de dood van [vader van eiser] .
5.De beslissing
pasar) van het dorp Enrekang hebben tentoongesteld (lijkschennis) en (iii) de gevangengenomen soldaten uit het bataljon van [vader van eiser] hebben gedwongen het afgehakte hoofd van hun commandant te kussen (ontering van het stoffelijk overschot van [vader van eiser] );