ECLI:NL:HR:2003:AF9446

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/145HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake huurovereenkomst en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen de eisers, handelende onder de naam De Koperen Lantaarn, en de verweerder over de beëindiging van een huurovereenkomst betreffende een café-restaurant en pension. De eisers hebben de verweerder gedagvaard voor de kantonrechter te Alkmaar, waarbij de verweerder vorderingen heeft ingesteld tot ontruiming van het gehuurde. De eisers hebben hierop gereageerd met een vordering in reconventie tot schadevergoeding. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en verdere beslissingen aangehouden. De rechtbank heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank in haar oordeel over de relevantie van het bewijsaanbod van de eisers een fout heeft gemaakt. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is de verweerder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2003.

Uitspraak

17 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/145HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1], handelende onder de naam De Koperen Lantaarn, gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiseres 2],
3. [Eiser 3],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 4 oktober 1999 eisers tot cassatie - gezamenlijk verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te Alkmaar en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de bedrijfsruimte, zijnde een café-restaurant en pension, gelegen aan de [adres] te [plaats] zal eindigen met vaststelling van het tijdstip van ontruiming en [eiser] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ƒ 750.000,--, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der ontruiming tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 20 december 2000 in reconventie een comparitie van partijen gelast en in conventie en in reconventie iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Alkmaar.
Bij vonnis van 15 november 2001 heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover daarbij het door [verweerder] te betalen bedrag ingeval van voorgewende wil is vastgesteld op ƒ 50.000,-- en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaald dat het door [verweerder] ingeval van voorgewende wil te betalen bedrag op ƒ 150.000,-- zal worden vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank in conventie en in reconventie het vonnis voor het overige bekrachtigd en de zaak naar de kantonrechter te Alkmaar verwezen te verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het bepaalde in dit vonnis.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van de rechtbank te Alkmaar en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Zoals de rechtbank in rov. 2 van haar vonnis heeft overwogen, is de kernvraag in dit geding of [verweerder] met succes een beroep doet op het dringend voor eigen gebruik nodig hebben van de aan [eiser] verhuurde bedrijfsruimte. Deze vraag is door de rechtbank, overeenkomstig het oordeel van de kantonrechter, bevestigend beantwoord. Daarbij heeft de rechtbank in rov. 7 van haar vonnis een bewijsaanbod van [eiser] als "onvoldoende relevant" gepasseerd omdat deze "zijn stellingen met betrekking tot de vermeende toekomstplannen van [verweerder] slechts baseert op gegevens van horen zeggen door derden".
3.2 De primaire klacht van het middel dat zich tegen de hiervoor in 3.1 vermelde overweging van de rechtbank richt, is gegrond. Dat [eiser] haar stellingen inzake de toekomstplannen van [verweerder] baseert op gegevens van horen zeggen vormt geen begrijpelijke redengeving voor het oordeel dat het door [eiser] met betrekking tot die stellingen gedane bewijsaanbod onvoldoende relevant is. Ook stellingen die op gegevens van "horen zeggen" door derden berusten, zijn immers voor bewijs vatbaar.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 15 november 2001;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Amsterdam;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 376,36 aan verschotten en op € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 17 oktober 2003.