ECLI:NL:RBDHA:2019:4436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
AWB 18/6803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft eiseres, van Chinese nationaliteit, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op grond van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiseres betoogt dat zij vrijgesteld moet worden van dit vereiste, omdat zij voldoende inspanningen heeft geleverd om het inburgeringsexamen te behalen en dat zij een beperkte leercapaciteit heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om het examen te halen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2017 zes keer heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen, maar zonder positief resultaat, met uitzondering van één onderdeel. De rechtbank heeft de verklaringen van de onderwijsinstellingen en andere bewijsstukken die eiseres heeft overgelegd, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht en dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft wel geoordeeld dat eiseres ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, wat leidt tot een proceskostenveroordeling in haar voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6803
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Chinese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. A. Diels, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.R. Bekink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familie- of gezinslid” afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 18 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is ter zitting verschenen [naam 1] .

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot, [naam 1] , verder te noemen referent. Eiseres en referent zijn op 24 augustus 1991 in China gehuwd. In juli 1999 is eiseres naar Nederland gekomen en zij heeft tot 28 december 2016 bij referent gewoond. Zij is in die periode niet in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Eiseres is daarna teruggekeerd naar China.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Zij komt niet voor ontheffing van dit vereiste in aanmerking.
Eiseres voert - samengevat - aan dat verweerder in zijn beoordeling of eiseres kan worden ontheven van het inburgeringsvereiste onvoldoende de bijzondere individuele omstandigheden van eiseres, in samenhang bezien, heeft betrokken. Eiseres wijst daarbij op haar getoonde inspanningen en opleidingsniveau, het tijdsverloop en de duur van de relatie, de kosten en de financiële situatie, reisafstand en geschiktheid van het cursusmateriaal. Meer specifiek wijst eiseres op het volgende. Eiseres heeft al zes maal het inburgeringsexamen afgelegd zonder een positief resultaat te behalen. Ter voorbereiding op de examens heeft eiseres van 16 januari 2017 tot en met 28 februari 2016 (
de rechtbank begrijpt 28 februari 2017)een uitgebreide cursus gevolgd bij de onderwijsinstelling Fangfei/Gogodutch Nederlands Taalinstituut (hierna te noemen Gogodutch) en bij het Taalinstituut [naam 2] . Ook heeft eiseres ter onderbouwing van haar verrichte inspanningen een verklaring van het dorpscomité en een verklaring van haar schoondochter overgelegd. Uit dit alles volgt dat eiseres inspanningen heeft verricht om het examen te kunnen halen. Het ontbreekt eiseres echter aan leervermogen om het inburgeringsexamen succesvol af te ronden. Ter onderbouwing van haar beperkte leervermogen heeft zij een verklaring van Gogodutch van 24 april 2018 en een verklaring van [naam 2] van 23 januari 2019 overgelegd. Mede gezien het opleidingsniveau van eiseres ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat zij binnen redelijke termijn voor alle onderdelen van het inburgeringsexamen zal slagen.
Verder heeft verweerder bij de tegenwerping dat eiseres en referent hun gezinsleven in China kunnen uitoefenen, geen rekening gehouden met het feit dat referent al ruim tien jaar in Nederland woont. Dit had verweerder moeten meewegen op grond van artikel 17 van Richtlijn 2003/86/EG (PbEU 2003, L 251, hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) en in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 27 juni 2006 (ECLI:EU:C:2006:429). Ten slotte stelt eiseres dat verweerder in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld.
4.1
De rechtbank stelt het volgende vast. Ter zitting is door partijen bevestigd, dat zij niet van mening verschillen over het kader dat van toepassing is. Dit kader betreft artikel 16, eerste lid aanhef en onder h Vreemdelingenwet 2000 (Vw), artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), en het naar aanleiding van het arrest van het Hof in de zaak K. en A van 9 juli 2015 (C-153/14, JV 2015/232) neergelegde beleid in Werkinstructie 2016/9. Verder is niet in geschil dat eiseres in beginsel inburgeringsplichtig is en dat het uitgangspunt is dat van haar inspanningsverplichtingen verwacht mogen worden. In geschil is of eiseres voldoende inspanningen heeft verricht om haar examen te halen en of verweerder bij beantwoording van die vraag alle omstandigheden voldoende heeft betrokken.
4.2
Uit het genoemde arrest inzake K. en A. en de daaropvolgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3655 en ECLI:NL:RVS:2015:3656) en van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3412) volgt dat een derdelander moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste indien blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met één of meer omstandigheden die er objectief aan in de weg staan dat het examen niet (met goed gevolg) kan worden afgelegd. Het Hof noemt hierbij specifiek leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand.
4.3
Naar aanleiding van voornoemd arrest en voornoemde uitspraken van de Afdeling uit 2015 heeft verweerder zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), gewijzigd en is Werkinstructie (WI) 2016/9 opgesteld. Blijkens dit beleid spelen in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden de getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen, en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan een belangrijke rol.
5.1.
Met betrekking tot het aantal examenpogingen overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft sinds 5 januari 2017 zes maal deelgenomen aan het inburgeringsexamen zonder daarvoor een positief resultaat te behalen, met uitzondering van het onderdeel ‘Kennis van de Nederlandse Samenleving’ waarvoor zij op 23 november 2017 is geslaagd. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat met het enkel deelnemen aan het inburgeringsexamen niet is aangetoond welke inspanningen eiseres daarvoor heeft verricht. Immers, de uitslagen van de examens verschillen van elkaar. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat een hoog cijfer soms wordt gevolgd door een lager cijfer, wat niet overeenkomt met de door eiseres gestelde inspanningen.
5.2
Ter onderbouwing van haar wil om het inburgeringsexamen te behalen en haar verrichte inspanningen heeft eiseres verder de volgende stukken overgelegd:
- ( in bezwaar) een verklaring van Gogodutch van 20 juni 2017;
- ( in bezwaar) een verklaring van Gogodutch van 24 april 2018;
- ( in bezwaar) foto’s;
- ( in bezwaar) een verklaring van haar schoondochter van 7 november 2017;
- ( in bezwaar) een factuur van 25 februari 2018 van het [naam 2] Taalinstituut voor 10 lessen en een eindrapportage;
- ( in beroep) een verklaring van Gogodutch van 10 oktober 2018;
- ( in beroep) een verklaring van het dorpscomité van [naam 3] van 21 oktober 2017;
- ( in beroep) een verklaring van de heer [naam 2] van 23 januari 2019;
- ( in beroep) een rapport van Sunway, Expert in Language Training, ‘Evaluatie Nederlandse taalvaardigheid’.
De rechtbank is van oordeel dat deze stukken niet tot de conclusie leiden dat eiseres voldoende inspanningen heeft verricht en acht daartoe het volgende van belang.
In de eerste verklaring van Gogodutch (ook wel aangeduid als het Fangfei Nederlandse Taal Training instituut) is beschreven dat eiseres van 16 januari 2017 tot 28 februari 2017 een MVV cursus heeft gevolgd, dat eiseres hard en precies heeft gestudeerd en dat haar Nederlands begrip en luistervaardigheid aanzienlijk vooruitgegaan zijn, maar dat zij er nog niet in is geslaagd het examen te behalen en zij altijd zenuwachtig werd tijdens het examen. In de tweede verklaring wordt door Gogodutch verklaard dat eiseres aan een intensieve voltijdscursus heeft deelgenomen tussen 16 januari 2017 en 28 februari 2017, zij eerder Nederlands heeft gestudeerd alvorens zij zich heeft aangemeld maar niet in staat is geweest het examen te halen en dat door Gogodutch speciale begeleiding is geboden maar dat eiseres desalniettemin er niet in is geslaagd om het MVV examen te behalen. Voorts wordt eiseres door Gogodutch beoordeeld als een zwakke student met zeer beperkte leercapaciteiten en een matig geheugen, en wordt aangegeven dat zij een zwakke academische achtergrond heeft en analfabeet is en dat nervositeit een grote aanslag op haar prestatievermogen vormt. In de derde verklaring licht Gogodutch nader toe hoe de taalcursus was opgebouwd, en wordt aangegeven dat zij in totaal 120 uur les heeft gevolgd en dat naast de lesuren van eiseres 100 uur aan zelfstudie werd verwacht.
De rechtbank is van oordeel dat de tweede verklaring niet rijmt met de eerste verklaring van Gogodutch, nu in de tweede verklaring wordt gesteld dat zij een zwakke student is en in de eerste door Gogodutch juist wordt verklaard dat het Nederlands begrip van eiseres en haar luistervaardigheid aanzienlijk zijn vooruit gegaan, terwijl beide verklaringen dezelfde periode van (slechts) 6 weken betreffen. Eiseres heeft voor deze ongerijmdheid geen toereikende uitleg gegeven. Bovendien staat in de verklaring van Sunway dat zij deze cursus niet zou hebben afgemaakt en kon op de zitting niet nader worden verklaard over de speciale begeleiding, zoals genoemd in de tweede verklaring. Daar komt bij dat verweerder met betrekking tot de tweede verklaring van Gogodutch heeft opgemerkt dat in een andere zaak (met kenmerk AWB 18/1443) waarin de betreffende vreemdeling werd bijgestaan door dezelfde gemachtigde als in de onderhavige zaak, eenzelfde verklaring van Gogodutch met eenzelfde datum van 24 april 2018 met exact dezelfde bewoordingen is overgelegd, betrekking hebbend op een andere vreemdeling. Verweerder heeft die verklaring ook bijgevoegd. Ook hiervoor heeft eiseres ter zitting desgevraagd geen genoegzame uitleg gegeven. Verweerder heeft ten slotte met betrekking tot de derde verklaring van Gogodutch niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres niet heeft aangetoond hoe zij deze 100 uur aan zelfstudie heeft volbracht. Gelet daarop heeft verweerder aan de verklaringen van Gogodutch, zowel met betrekking tot de verrichte inspanningen als ook met betrekking tot gesteld beperkt leervermogen, niet de waarde hoeven hechten die eiseres daar graag aan wenst te zien toegekend.
Dit geldt tevens voor de verklaring van de schoondochter. De schoondochter verklaart dat zij eiseres helpt bij het herkennen van letters van het alfabet, maar onvoldoende is gebleken waar de hulp van de schoondochter precies uit heeft bestaan en bovendien is ter zitting gebleken dat de schoondochter de Nederlandse taal niet machtig is. Ook de verklaring van het dorpscomité en de foto’s hoefde verweerder niet tot een ander oordeel te brengen. Het dorpscomité verklaart immers dat eiseres maar één jaar scholing heeft genoten, hetgeen door verweerder niet wordt bestreden. Ook de foto’s waarin eiseres met een groep in een klaslokaal wordt afgebeeld zijn, gelet op het vorenstaande onvoldoende om de door haar gestelde inspanningen te onderbouwen.
Ook met betrekking tot de factuur en de schriftelijke verklaring van [naam 2] oordeelt de rechtbank dat deze geen onderbouwing vormen voor de stelling van eiseres dat zij zich voldoende heeft ingespannen. Ter zitting is immers gebleken dat de cursus waarop de factuur betrekking had geen doorgang heeft gevonden. In zijn schriftelijke verklaring beschrijft [naam 2] onder meer dat hij op 23 januari 2019, dus na het bestreden besluit, videocontact met eiseres heeft gehad. Hiervan zijn twee filmopnames bijgevoegd. Met deze gegevens kunnen de gestelde inspanningen echter evenmin worden onderbouwd. Voor zover de filmopnamen zijn bedoeld om aan te tonen dat eiseres een beperkt leervermogen heeft en daarom het inburgeringsexamen niet zal kunnen behalen, is de rechtbank van oordeel dat deze opnamen zich daartoe niet lenen. Dit omdat de reactie van eiseres past bij elk persoon die geen Nederlands spreekt, los van het leervermogen. In de schriftelijke verklaring geeft de heer [naam 2] aan dat bij eiseres sprake is van extreem analfabetisme waardoor zinvol onderwijs via een videokanaal niet mogelijk is, dat haar leerbaarheid klein is en dat zij na anderhalf jaar geen vorderingen heeft gemaakt. Deze conclusies kunnen echter niet worden gedragen door hetgeen [naam 2] met betrekking tot zijn eigen waarneming naar voren heeft gebracht, en lijken eerder gebaseerd op de stukken waarop eiseres zich beroept. Hier komt nog bij dat ook de heer [naam 2] blijkens zijn schriftelijke verklaring en zijn verklaring ter zitting niet uitsluit dat eiseres met geduldige en bekwame ondersteuning, anders dan met videogesprekken, resultaten kan boeken. Uit de verklaringen van de heer [naam 2] , noch de daarbij gevoegde filmopnamen kan dan ook de conclusie worden getrokken dat sprake is van voldoende inspanningen of dat het leervermogen van eiseres dusdanig is dat het niet mogelijk zou zijn binnen een redelijke termijn het inburgeringsexamen te halen.
Hetzelfde heeft verweerder kunnen vinden van het rapport van Sunway. Dit rapport, dat eiseres heeft overgelegd in relatie tot haar taalvaardigheid, bevat een beschrijving van de werkzaamheden die eiseres heeft verricht ten tijde van haar verblijf in Nederland. Voorts is in het rapport benoemd dat eiseres heeft deelgenomen aan een taalcursus en in het rapport is door de rapporteur, mevrouw [naam 4] , bevestigd dat eiseres de Nederlandse taal in woord en schrift niet machtig is. Ten slotte heeft mevrouw [naam 4] in dit rapport geconcludeerd dat eiseres, ook niet met een intensieve taalbegeleiding, binnen vijf jaar voor het inburgeringsexamen zal slagen. Nu uit het rapport niet blijkt waarop deze conclusie is gebaseerd en in dit rapport evenmin wordt beschreven welke inspanningen eiseres heeft verricht om het examen te behalen, heeft eiseres ook met dit rapport niet aangetoond dat eiseres problemen heeft met haar leervermogen waardoor het voor haar onmogelijk is om binnen een redelijke termijn het inburgeringsexamen succesvol af te ronden.
Van belang is verder nog dat verweerder in zijn beoordeling ook heeft betrokken dat eiseres slechts één jaar onderwijs heeft genoten. En in het bestreden besluit blijkt tevens dat verweerder eiseres erop heeft gewezen dat zij ter voorbereiding van het inburgeringsexamen gebruik kan maken van een zelfstudiepakket en dat dit pakket geschikt is voor verschillende opleidingsniveaus en ook studiemateriaal bevat voor analfabeten.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om het inburgeringsexamen te behalen. De stelling van eiseres dat het haar aan leervermogen ontbreekt, zodat het voor haar onmogelijk is om binnen een redelijke termijn het inburgeringsexamen te behalen, is onvoldoende onderbouwd, en heeft verweerder daarom niet tot een ander besluit hoeven brengen.
5.3
Verder blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder in de belangenafweging heeft betrokken dat eiseres ten tijde van de besluitvorming 56 jaar oud is, dat zij sinds 24 augustus 1991 met referent is gehuwd, dat zij veel kosten heeft moeten maken voor de aanschaf van het lesmateriaal en de reiskosten, dat referent ruim tien jaar in Nederland woont en dat referent een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd bij restaurant [naam 5] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan deze omstandigheden niet meer gewicht heeft toegekend dan aan het belang dat verweerder hecht aan het handhaven van het inburgeringsvereiste. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit het arrest K. en A. volgt en waar ook verweerder in zijn besluit op heeft gewezen, dat inburgeringseisen het belang van een goede integratie van een vreemdeling dienen. Voorts is daarbij van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om binnen een redelijke termijn aan het inburgeringsvereiste te voldoen. Weliswaar woont referent al geruime tijd in Nederland, echter het is de keuze van eiseres geweest gedurende vele jaren illegaal in Nederland bij referent te verblijven en eerst in 2017 een aanvraag om een mvv in te dienen. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde omstandigheden onvoldoende kunnen achten om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te laten uitvallen. Van strijd met artikel 17 Gezinsherenigingsrichtlijn kan dan ook niet worden gesproken. Eiseres beroep op het hiervoor genoemde arrest van het Hof van 17 juni 2006, waarin het Hof een nietigheidsberoep van het Parlement afwijst, maakt dit niet anders, nu eiseres dit onvoldoende heeft geconcretiseerd en niet nader onderbouwd.
6. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om binnen een redelijke termijn met de vereiste inspanningen het inburgeringsexamen te behalen, treft ook haar stelling, dat verweerder ingevolge het beginsel van evenredigheid aan het vereiste van inburgering niet dusdanige voorwaarden mag stellen dat daarmee aan het doel en het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn afbreuk wordt gedaan, geen doel. De rechtbank wijst daarbij op r.o. 56 van het arrest K. en A. waarin het volgende is overwogen: Het evenredigheidscriterium vereist dat de toepassingsvoorwaarden niet verder gaan dan nodig is om het doel te bereiken. Dit zou met name het geval zijn als die toepassing automatisch de gezinshereniging zou beletten wanneer vreemdelingen, hoewel zij niet voor het examen zijn geslaagd, wel het bewijs hebben geleverd van hun wil om voor dat examen te slagen en van de nodige inspanningen die zij hebben gedaan. Nu eiseres geen bewijs heeft geleverd van deze inspanningen, acht de rechtbank een dergelijk geval niet aan de orde. Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet gebleken is van dusdanig bijzondere individuele omstandigheden dat aanleiding bestaat af te wijken van het beleid met betrekking tot het inburgeringsvereiste, nu dit beleid immers al zijn grondslag vindt in bijzondere omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank volgt eiseres wel in de stelling dat verweerder haar in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord. Eiseres heeft in bezwaar diverse stukken overgelegd betrekking hebbend op haar inspanningen. Gelet op deze stukken was er geen sprake van een situatie waarbij uit het bezwaar zelf reeds aanstonds bleek dat de bezwaren ongegrond waren en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie. De rechtbank passeert evenwel dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 Awb. Eiseres heeft immers in beroep haar standpunt zowel schriftelijk als mondeling uitgebreid toegelicht en is dan ook door het gebrek niet benadeeld.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Gelet op het in rechtsoverweging 7. geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
10. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op € 170,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.024,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter, mr. E.J. van Keken en mr. M.E. Fortuin, rechters, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel