ECLI:NL:RBDHA:2019:4218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
NL19.8011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in asielprocedure en termijn voor verzet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese vrouw, beroep had ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit verleende eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar eiseres stelde dat de overgelegde huwelijksakte vals was en had geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang had bij het beroep, omdat zij niet in een gunstiger verblijfsrechtelijke positie zou geraken door de uitspraak. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij als vluchteling in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van verzet aansluit bij de termijn voor het indienen van beroep, en dat een verzetstermijn van zes weken niet strookt met de bedoeling van de wetgever. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat tegen deze uitspraak verzet kan worden ingesteld binnen de daarvoor geldende termijn.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8011

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedag] 1982 en van Eritrese nationaliteit, eiseres,
(gemachtigde: mr. J.A.A. Vos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2019 (het bestreden besluit) is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met ingang van 9 juli 2018, geldig tot 9 juli 2023.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 8 maart 2019 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 25 april 2019 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De rechtbank acht in het onderhavige geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken en ziet zich in deze zaak allereerst voor de, ambtshalve te beantwoorden, vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3. Een belanghebbende kan bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken.
4. Voorop wordt gesteld dat in het bestreden besluit is opgenomen dat geen aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij verdragsvluchteling is op grond van haar persoonlijke feiten en dat zij dus niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder andere de uitspraken van 28 maart 2002 (ECLI:NL:RVS: 2002:AE1168) van 15 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW9103), van 12 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:805) en van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:137) volgt dat eiseres tegen dat oordeel van verweerder kan opkomen bij het besluit tot intrekking of niet verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Het uitgangspunt van deze Afdelingsjurisprudentie is immers dat een vreemdeling niet kan doorprocederen voor een andere dan de gekozen verleningsgrond teneinde in een gunstiger positie te geraken. De Afdeling acht daarbij blijkens de uitspraak van 28 maart 2002 van belang dat het wettelijk stelsel tot doel heeft doorprocederen op een andere grond zoveel mogelijk te voorkomen.
6. In de Verklaring van Onderzoek van Bureau Documenten van 6 november 2018 wordt gelet op de technische kenmerken en na onderzoek betreffende de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud van de door eiseres in het kader van haar aanvraag overgelegde huwelijksakte uit Eritrea met registratienummer [nummer] , die op 2 mei 2013 te Asmara is afgegeven geconcludeerd dat dit document vals is. Eiseres heeft aangevoerd dat de conclusie van Bureau Documenten gevolgen kan hebben voor de aan te vragen gezinshereniging, zodat zij belang heeft bij een beoordeling in rechte van dat onderzoek. Verder geeft de gemachtigde van eiseres aan dat het beroep zal worden ingetrokken bij de toezegging dat de uitslag van het onderzoek geen gevolgen heeft voor de aanvraag gezinshereniging.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres aldus niet heeft aangevoerd dat zij met een verblijfsvergunning asiel op de a-grond van artikel 29 Vw 2000 in een gunstiger positie zou kunnen geraken en daarom procesbelang heeft. Niet in geschil is dat de verleningsgronden in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000 dezelfde materiële rechten (en voordelen) hebben. Het beroep van eiseres heeft dus louter tot doel te voorkomen dat in rechte komt vast te staan dat de overgelegde huwelijksakte vals is.
8. Voorts overweegt de rechtbank dat het beroep van eiseres tegen de beslissing om haar geen vluchtelingenstatus te verlenen ook op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) niet-ontvankelijk kan worden verklaard vanwege onvoldoende procesbelang indien de aan haar verleende subsidiaire beschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus uit hoofde van het recht van de Unie en het nationale recht. Dat geval doet zich hier voor.
9. Eiseres kan derhalve door het verkrijgen van de vluchtelingenstatus niet in een betere positie geraken dan zij thans heeft. Het feit dat verweerder een beperkte motivering aan de afwijzing van de a-grond in het bestreden besluit heeft opgenomen, verandert niets aan de materiële rechtspositie van eiseres. Verder blijkt uit de aangehaalde uitspraken dat het bestreden besluit, waarbij eiseres een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw 2000 is verleend, niet in rechte onaantastbaar wordt, voor zover daarin is opgenomen dat geen aanspraak bestaat op een vluchtelingenstatus. Tevens impliceert dit dat in zoverre geen formele rechtskracht ontstaat. Gelet hierop heeft eiser hangende de geldigheidsduur van de haar verleende vergunning geen belang bij het instellen van beroep tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit. Dit belang kan ontstaan, indien verweerder op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 besluit tot intrekking dan wel niet-verlenging van die vergunning vanwege het vervallen van de gekozen verleningsgrond. Alsdan zal de terzake bevoegde rechter kunnen treden in een oordeel over de grond waarop de verblijfsvergunning is verleend en de grond waarop die niet is verleend.
10. Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of verweerder op grond van de persoonlijke feiten en omstandigheden van eiseres tot vluchtelingschap had moeten concluderen en haar een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 had dienen te verlenen vanwege de problemen met [naam] en illegale uitreis die door verweerder geloofwaardig zijn geacht.
11. De stelling van eiseres dat zij er belang bij heeft dat de valsheid van de overgelegde huwelijksakte niet in rechte komt vast te staan maakt het voorgaande niet anders, omdat eiseres daardoor niet in een gunstiger verblijfsrechtelijke positie geraakt.
12. Allereerst ontneemt de Verklaring van onderzoek door Bureau Documenten eiseres niet de mogelijkheid een aanvraag om een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) in te dienen, teneinde met de personen van wie zij stelt dat deze tot haar gezin behoren, te worden herenigd. Daarnaast ziet het onderzoek enkel op het gestelde huwelijk van eiseres met haar nieuwe man [naam] , dat op 15 maart 2013 zou zijn voltrokken. Het resultaat uit het onderzoek van Bureau Documenten heeft dus geen betrekking op de kinderen van eiseres, [naam] , [naam] en [naam] . Zij zijn geboren uit het huwelijk met haar eerste man, die op 16 november 2011 is overleden. Bovendien heeft eiseres altijd de mogelijkheid het onderzoek te betwisten in een (reguliere) procedure waarin eiseres (als referent) ten behoeve van haar gestelde echtgenoot een aanvraag tot het verlenen van een mvv verblijf in het kader van nareis voor gezinshereniging zou indienen.
13. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. Tot slot overweegt de rechtbank aangaande de termijn voor het instellen van verzet tegen deze uitspraak als volgt.
15. Ingevolge artikel 8:55, tweede lid, Awb is artikel 6:7 Awb van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van beroep zes weken. De termijn voor het indienen van verzet volgt dus de termijn voor het indienen van beroep. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dit in asielzaken niet anders. Artikel 69 Vw 2000 geldt als lex specialis ten opzichte van artikel 6:7 Awb. Volgens artikel 69 Vw 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van beroep, in afwijking van artikel 6:7 Awb, één of vier weken, afhankelijk van de afdoeningsgrond. Deze termijnen gelden ook voor het doen van verzet tegen een uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb in een beroepszaak tegen een afwijzende asielbeschikking op grond van de Vw 2000.
16. In de Memorie van Toelichting (Kamerstuk 26732, nr. 3) bij artikel 67 van het voorstel van wet tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (thans artikel 69 van de Vw 2000) staat vermeld dat de beroepstermijn van dat artikel van toepassing is op het indienen van een bezwaarschrift, een administratief beroepschrift, het instellen van beroep op de rechtbank, het instellen van hoger beroep en beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling, maar verzet wordt hier dus niet genoemd. Wel blijkt uit de Memorie van Toelichting dat met de verkorting van de beroepstermijn tot een week (artikel 69, tweede lid, Vw 2000) is beoogd de asielprocedure te versnellen. Deze doelstelling van snellere asielprocedures wordt naar het oordeel van de rechtbank niet bereikt als de verzetstermijn vijf of twee weken langer is dan de beroepstermijn. Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt verder dat de beroepstermijn van artikel 69, eerste lid, Vw 2000 is overgenomen van de toen geldende wet (artikel 33c Vw 1965). Uit de toelichting bij dat in 1994 bij de herziening van de Vw 1965 toegevoegde artikel (Kamerstuk 22735, nr. 3) blijkt dat die termijn in afwijking van de Awb vier weken ‘is gebleven’ (ook daarvoor was de beroepstermijn al vier weken) omdat aan de lengte van wettelijke termijnen in het vreemdelingenprocesrecht kosten van opvang en verblijf zijn verbonden. De bedoeling van de wetgever is dus duidelijk. De termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in vreemdelingenzaken, met name asiel, moeten kort gehouden worden in verband met de kosten. Een verzetstermijn van 6 weken strookt niet met de verklaarde bedoeling van de wetgever. Daarom zal de rechtbank voor de bepaling van de termijn voor verzet aansluiten bij de termijn voor het indienen van beroep die geldt op grond van de Vw 2000.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 26 april 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen
vierweken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.