ECLI:NL:RVS:2012:BW9103

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101046/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • E.D.A.M. Zegveld
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen. De vreemdeling had op 6 december 2010 een aanvraag ingediend, die op 14 december 2010 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel werd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar in de tussentijd heeft hij op 23 april 2012 een nieuwe verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen, op basis van een nieuwe aanvraag die hij op 22 februari 2012 had ingediend. De Raad van State overweegt dat de nieuwe vergunning een andere procedure in gang heeft gezet, waardoor de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat het verkrijgen van een nieuwe vergunning de ontvankelijkheid van het hoger beroep kan beïnvloeden. De Raad concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.

Uitspraak

201101046/1/V2.
Datum uitspraak: 15 juni 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 14 januari 2011 in zaak nrs. 10/43011 en 10/43009 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 januari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de vreemdeling bij brief van 8 mei 2012 een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Bij brief van 1 mei 2012 heeft de vreemdeling de Afdeling geïnformeerd dat aan hem, naar aanleiding van zijn aanvraag daartoe van 22 februari 2012, op 23 april 2012 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. Blijkens de beschikking is de vergunning verleend op grond van artikel van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 en hetgeen in WBV 2012/9 is vermeld over de aangewezen kwetsbare minderheidsgroepen. De ingangsdatum van de vergunning is 18 april 2012, zijnde de datum van inwerkingtreding van WBV 2012/9. Gevraagd naar het thans nog bestaande procesbelang heeft de vreemdeling bij brief van 8 mei 2012 gesteld dat zijn belang erin is gelegen dat de ingangsdatum van de aan hem op 23 april 2012 verleende vergunning wordt vervroegd naar de datum van zijn eerste, dan wel tweede, aanvraag.
2.2.1. Bij het op 23 april 2012 genomen besluit is een vergunning verleend op grond van een nieuwe daartoe ingediende aanvraag en op grond van het ten tijde van dat besluit geldende beleid. Met de nieuwe aanvraag is een andere, opvolgende, procedure ingezet ten opzichte van die waarin op 19 januari 2011 hoger beroep is ingesteld. Vervroeging van de ingangsdatum van de op 23 april 2012 verleende vergunning kan met dit hoger beroep derhalve niet worden bereikt. Voor zover de vreemdeling beoogt te betogen dat zijn belang hierin bestaat dat aan hem alsnog en met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning asiel wordt verleend op grond van zijn aanvraag van 6 december 2010, om een andere reden dan die waarom de vergunning op 23 april 2012 is verleend, wordt overwogen dat dit, evenals eerder is overwogen in de uitspraken van de Afdeling van 28 maart 2002 in zaak nr. 200105914/1 (AB 2002, 132) en 13 maart 2007 in zaak nr. 200608010/1 (JV 2007/17), ook in dit geval, waarin een nieuwe asielaanvraag is ingewilligd, hangende de geldigheidsduur van deze vergunning geen actueel en concreet belang oplevert dat doorprocederen over een verblijfsvergunning asiel rechtvaardigt. Aldus heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Dit laat onverlet dat, zoals eveneens is overwogen in voormelde uitspraak van 28 maart 2002, het belang van de vreemdeling op een later moment actueel kan worden en dat dan de gronden voor verlening aan de orde zullen kunnen worden gesteld, zonder dat hem daarbij wordt tegengeworpen dat het besluit van 14 december 2010 in rechte is komen vast te staan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter en mr. N. Verheij en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Zegveld
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012
43-663.
Verzonden: 15 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser