ECLI:NL:RVS:2013:805

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201206701/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van toegang tot Nederland voor een vreemdeling

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die op 2 november 2011 de toegang tot Nederland is geweigerd. De vreemdeling heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar dit werd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel ongegrond verklaard op 29 januari 2012. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, verklaarde op 11 juni 2012 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had wel degelijk procesbelang, omdat er een mogelijkheid bestond dat hij in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken. De rechtbank had niet onderkend dat de vreemdeling belang had bij het instellen van het beroep tegen de toegangsweigering, vooral gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank over de onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel die aan de vreemdeling was opgelegd.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 472,00, waarover de rechtbank zal beslissen. De uitspraak is gedaan op 12 augustus 2013.

Uitspraak

201206701/1/V4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 11 juni 2012 in zaak nr. 12/6364 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2011 is de vreemdeling de toegang tot Nederland geweigerd.
Bij besluit van 29 januari 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep tegen de toegangsweigering niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij geen procesbelang heeft bij dit beroep, nu de rechtbank bij uitspraak van 19 januari 2012 (lees: 18 januari 2012) in zaak nr. 11/35647 heeft geoordeeld dat de aan de vreemdeling op 2 november 2011 krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan onrechtmatig was en in dat kader schadevergoeding heeft toegekend aan de vreemdeling en voorts de vreemdeling in deze procedure geen schadevergoeding heeft gevorderd. De vreemdeling voert hiertoe aan dat, voor zover thans van belang, de rechtbank door aldus te overwegen niet heeft onderkend dat hij door het instellen van het beroep tegen de toegangsweigering materieel in een gunstiger positie kan geraken.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 maart 2002 in zaak nr. 200105914/1; AB 2002, 132) kan een belanghebbende bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel enig belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken.
4. Bij brief van 25 januari 2012 heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld tegen voormelde uitspraak van de rechtbank van 18 januari 2012. De Afdeling heeft daarop beslist bij uitspraak van 19 juli 2012 in zaak nr. 201201017/1/V4. Op het moment dat de rechtbank in de onderhavige zaak het onderzoek sloot, stond derhalve niet in rechte vast dat de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan onrechtmatig was en dat hij in dat kader recht had op schadevergoeding. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat alsnog zou kunnen blijken dat de vreemdeling belang heeft bij het door hem ingestelde beroep inzake de toegangsweigering.
5. De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
7. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 11 juni 2012 in zaak nr. 12/6364;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Van Dijken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2013
595.