5.7.Ten aanzien van de materiële schade geldt het volgende.
A.
Beschadigde bril en kleding € 250,00
[X] stelt dat haar bril bij de val is beschadigd en dat haar kleding in het ziekenhuis van haar lichaam is geknipt. Ze heeft de factuur voor een nieuwe bril à € 144,-- overgelegd. Voor de kleding vordert zij € 106,--.
[Y] weerspreekt de kosten voor de bril niet, maar stelt dat van de kleding geen onderbouwing is aangeleverd en dat geen aftrek nieuw voor oud is toegepast.
Dat de kleding van [X] bij het verwijderen in het ziekenhuis is beschadigd, is aannemelijk, mede gelet op de ernst van de verwondingen en de behandeling op de spoedeisende hulp. Dit is overigens ook niet betwist. Het gevorderde bedrag van € 106,-- komt alleszins redelijk voor en behoeft geen nadere onderbouwing. Dat een aftrek nieuw voor oud zou moeten worden toegepast valt voor een bril en kleding met kosten van deze omvang niet in te zien. De post is toewijsbaar.
Medicatie oktober t/m november 2015 € 75,10
Volgens [X] gaat het om de eigen bijdrage in de kosten van sederende medicatie naar aanleiding van het hersentrauma.
[Y] stelt dat het verband met het voorval niet duidelijk is en dat [X] de nota’s had moeten indienen bij haar zorgverzekeraar.
Blijkens de nota’s gaat het om pijnmedicatie en slaapmiddelen. Het verband met het voorval van enkele maanden daarvoor is aannemelijk en ook dat het om kosten gaat, die niet voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking komen. De post wordt toegewezen.
Nota eigen risico 2015 € 337,15
[X] stelt dat door het voorval in 2015 het eigen risico van de zorgkosten aan haar volledig in rekening is gebracht.
[Y] betwist het causaal verband met het voorval, aangezien bij [X] sprake is van pre-existente medische klachten, waaronder reuma. Daardoor is volgens [Y] aannemelijk dat [X] ten gevolge daarvan haar eigen risico jaarlijks hoe dan ook al volmaakte en dus ook in 2015.
Hoewel vast staat dat [X] inderdaad in verband met pre-existente medische aandoeningen jaarlijks (in meer of mindere mate) aanspraak moest maken op haar zorgverzekering, is niet in geschil dat zij ten gevolge van het voorval een intensieve medische behandeling heeft ondergaan in 2015, waaraan haar eigen risico hoe dan ook volledig zou zijn besteed. Daarom moeten deze kosten in het ongevalsjaar in redelijkheid geheel worden toegerekend aan het schadevoorval. Dat zij, het ongeval weggedacht, mogelijk ook haar eigen risico (deels) zou hebben benut, maakt dat niet anders. De post wordt toegewezen.
Kosten van een persoonlijk alarm voor het eerste half jaar € 240,--.
[X] stelt dat zij dit hulpmiddel nodig had in de fase na het ontslag uit het ziekenhuis, terwijl zij alleen thuis was en afhankelijk van anderen.
[Y] wijst op het ontbreken van een medische indicatie bij de stukken en vraagt zich af waarom de kosten niet bij de zorgverzekeraar zijn geclaimd.
Dat [X] vanwege haar afhankelijkheid thuis, waar zij destijds alleen woonde, gebaat was bij dit hulpmiddel is aannemelijk en begrijpelijk. Of daarvoor een medische indicatie bestond, is niet van doorslaggevend belang, bij gebrek waaraan het achterwege blijven van een claim onder de zorgverzekeraar haar niet kan worden tegengeworpen. De post is onderbouwd met betalingsbewijzen en wordt toegewezen.
Verblijfkosten ziekenhuis 22 dagen € 616,--
Verblijfskosten revalidatiekliniek € 504,--
Deze posten zijn toewijsbaar omdat zij onweersproken zijn en zijn gebaseerd op de normbedragen in betreffende Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van de Letselschaderaad, tegen de toepassing waarvan [Y] evenmin bezwaren heeft geuit.
Nota opvragen stukken Sophia Revalidatie € 93,05
[X] heeft deze post met een nota onderbouwd, stellende dat het om stukken gaat die (ook) in deze procedure zijn ingebracht.
[Y] betwijfelt de link met deze procedure en meent dat ze op de strafzaak zien, vanwege de vermelding van een parketnummer op de nota.
Ook als juist is dat de stukken al in het kader van de strafzaak zijn opgevraagd, staat dat niet in de weg aan toewijzing van deze kosten. Gesteld noch gebleken is dat ze reeds anderszins zijn vergoed en duidelijk is dat [X] met onder meer deze stukken haar medische situatie inzichtelijk heeft willen maken. De post is toewijsbaar.
Parkeerbonnen € 296,60
I.
Eigen bijdrage Regio Taxi 2016 € 343,--
Kilometervergoeding conform Richtlijn kilometervergoeding € 849,24
[Y] heeft aanvankelijk aangevoerd dat deze posten hem onduidelijk zijn en hij heeft om een nadere toelichting gevraagd. [X] heeft deze posten vervolgens bij akte van een nadere toelichting voorzien. Daaruit blijkt dat het gaat om:
- parkeerkosten van vrienden en familie bij bezoeken aan de ziekenhuizen (verplaatste schade dus),
- haar eigen bijdragen voor taxiritten waarop zij was aangewezen omdat zij niet zelfstandig kon reizen naar verschillende specialisten en gezondheidsinstellingen, en
- een conform de betreffende Richtlijn van de Letselschade Raad berekende kilometervergoeding voor reiskosten van haar partner in de periode van twee maanden na het ongeval, voor de afstand tussen zijn woonplaats Den Haag en Leiden, waar zij in het ziekenhuis en een revalidatiekliniek verbleef (eveneens verplaatste schade).
[Y] is daarop na deze nadere onderbouwing niet meer teruggekomen. De posten worden dan ook als onvoldoende gemotiveerd weersproken toegewezen.
Zelfwerkzaamheid € 4.332,--
[X] vordert voor verlies aan zelfwerkzaamheid een bedrag dat is gebaseerd op de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschade Raad, uitgaande van een normbedrag voor een huurhuis met tuin, met weinig onderhoud à € 285,- per jaar, berekend tot haar 70e jaar.
[Y] voert aan dat niet is gebleken dat [X] vóór het ongeval de werkzaamheden aan huis en tuin zelf uitvoerde, omdat zij samenwonend/gehuwd is en dat dat ook overigens, gelet op haar medische voorgeschiedenis, niet aannemelijk is. Ook gaat [X] volgens [Y] uit van een onjuist normbedrag, omdat de correctie voor een rijtjeshuis niet is toegepast en de mate van de beperking niet op 100% zou moeten uitkomen. Ook heeft ten onrechte geen kapitalisatie plaatsgevonden, aldus [Y].
[Y] heeft geen bezwaren geuit tegen de toepassing van de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschade Raad, zodat ook de rechtbank daarvan zal uitgaan.
De rechtbank stelt vast dat [X] ten tijde van het voorval alleenwonend was. Zij had ook toen al een partner, maar vast staat dat hij pas in september 2017 bij haar is ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank er van uit gaat dat [X] de kleinere klussen in huis en tuin in beginsel voor haar eigen rekening nam. Dat zij daartoe gelet op haar medische voorgeschiedenis helemaal niet in staat was, is onvoldoende aannemelijk geworden. De reuma zal haar redelijkerwijs wel het zwaardere werk hebben belet. [Y] wijst er voorts terecht op dat – in elk geval sinds september 2017 – de inwonende partner van [X] kan worden geacht een redelijk aandeel in deze werkzaamheden voor zijn rekening te nemen. Gelet op de mate van beperking van [X] en het soort woning dat zij bewoont (een gehuurd rijtjeshuis met tuin met weinig onderhoud) begroot de rechtbank de reeds geleden en nog tot het 70e levensjaar te lijden schade in redelijkheid per heden op
€ 2.500,-.
Mantelzorg € 3.120,--
[X] vordert kosten voor dagelijkse mantelzorg, uitgaande van een mate van beperking in de categorie “zwaar beperkt”, voor een periode van 6 maanden na het voorval. De eerste drie maanden berekent zij een bedrag van € 130,-- per week en voor de tweede drie maanden een bedrag van € 9,- per dag, in totaal € 3.120,--.
[Y] heeft vraagtekens gesteld bij de aangenomen mate van beperking en aangevoerd dat niet is aangetoond dat in deze periode daadwerkelijk mantelzorg is verleend.
Gelet op de ernst van het letsel dat [X] heeft opgelopen en de intensiteit van de daarop gevolgde behandeling, gevolgd door een periode van enkele maanden ambulante revalidatie is zonder meer aannemelijk dat [X] in die eerste periode van zes maanden na thuiskomst aangewezen was op veel hulp/mantelzorg in huis. Zij woonde op dat moment alleen. Gelet op de ernst van het letsel en de daarmee zeker in de eerste maanden van herstel gepaard gaande fysieke beperkingen, moet er van worden uitgaan dat [X] inderdaad zwaar beperkt was, zoals zij stelt. De verder niet concreet gemaakte vraagtekens die [Y] hierbij plaatst, worden gepasseerd. Tegen de door [X] gehanteerde (norm)bedragen overeenkomstig de Richtlijn Huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad, heeft [Y] geen pijlen gericht. Deze post wordt daarom toegewezen.
Huishoudelijke hulp € 65.000,-
[X] stelt dat tot haar 70e jaar zeker één à twee uur per dag aan huishoudelijke hulp nodig zal zijn. Volgens [X] verricht nu de partner van [X] feitelijk de huishoudelijke taken, met ondersteuning van een werkster voor vier tot zes uur per maand. Ter zitting heeft [X] toegelicht dat zij niet kan bukken zonder zware druk op haar hoofd te ervaren, dat zij problemen heeft met haar evenwicht en dat de medicatie haar vermoeid maakt. Ook kan zij niet meer veilig koken, omdat zij niet meer kan ruiken. Aanvankelijk had zij huishoudelijke hulp via De Vierstroom. Nu betaalt zij daarvoor een vriendin. Haar partner heeft arbeidsuren ingeleverd om taken in huis te kunnen overnemen, aldus [X].
[Y] voert aan dat niet is aangetoond dat [X] hulp in de huishouding heeft. Ook plaatst hij vraagtekens bij de mate van beperking en meent dat aannemelijk is dat [X] ook vóór het voorval al veel minder deed, gelet op haar medische voorgeschiedenis. Dat de partner een redelijk aandeel van de huishoudelijke taken voor zijn rekening neemt, moet worden verdisconteerd in de berekening. Ook heeft [X] deze post volgens hem ten onrechte niet gekapitaliseerd, aldus [Y].
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat [X] voor het voorval niet of minder goed in staat was tot de gewone huishoudelijke taken. De medische voorgeschiedenis bestaat uit een doorgemaakt licht hartinfarct, hoge bloeddruk en reuma, die volgens [X] met medicatie goed onder controle was en is. Van COPD, waarvan in verschillende medische stukken bij de anamnese melding wordt gemaakt, is volgens [X] geen sprake. Dat was een – niet bevestigde – verdenking. Dit is niet weersproken en er zijn in de stukken ook geen aanwijzingen dat dit anders is.
Na de ter zitting gegeven toelichting van [X] heeft [Y] niet (langer) betwist dat zij daadwerkelijk in enigerlei mate op hulp in de huishouding is aangewezen en zal blijven. De rechtbank volgt [Y] wel in zijn standpunt dat van de – inmiddels inwonende – partner van [X] mag worden verwacht dat hij een (niet ongebruikelijk) aandeel in de huishoudelijke taken op zich neemt, zoals hij thans ook doet. De rechtbank gaat dan ook uit van vijf uur extra hulp per week á gemiddeld € 10,- per uur, dus gemiddeld € 50,- per week. Gelet op de mate van beperking en ervan uitgaande dat in de eerste periode na het voorval meer hulp nodig zal zijn geweest, begroot de rechtbank de reeds geleden en nog tot het 70e levensjaar te lijden schade, per heden, in redelijkheid op € 50.000,-.
Eigen bijdrage medische zorg tot 70e jaar € 6.403,--
[X] stelt dat volledig herstel niet tot de mogelijkheid behoort en dat zij voortaan jaarlijks haar eigen bijdrage aan zorgkosten kwijt zal zijn. Zij vindt niet dat de onzekerheid of dat ook zo zou zijn geweest als het voorval wordt weggedacht, voor haar rekening dient te komen.
[Y] wijst er op dat [X] ook vóór het voorval aangewezen was op medische zorg met daarbij behorende kosten, zodat niet aannemelijk is dat deze kostenpost (geheel) aan het voorval is toe te rekenen.
De rechtbank acht op basis van het letsel en het niet gemotiveerd bestreden medische vooruitzicht dat volledig herstel is uitgesloten, aannemelijk dat [X] ten gevolge van het voorval jaarlijks medische kosten zal maken die haar eigen bijdrage overschrijden. Deze kosten moeten dan ook in zoverre aan het voorval worden toegerekend.
Dat zij ook vóór het voorval al jaarlijks medische kosten maakte die zullen blijven doorlopen, heeft zij niet bestreden en dat is gezien haar pre-existente conditie ook aannemelijk, alleen al gelet op de reuma-medicatie die zij structureel gebruikt. Ook daarmee moet bij de begroting van deze schadepost rekening worden gehouden. Met inachtneming hiervan begroot de rechtbank de reeds geleden en nog tot het 70e levensjaar te lijden schade, per heden, in redelijkheid op € 2.500,-.
Juridische bijstand € 3.000,-
[X] stelt dat aan kosten voor de onderhavige civiele procedure tot op heden een bedrag van € 2.500,- exclusief BTW aan kosten voor juridische bijstand is besteed.
[Y] betwist de omvang en wijst er op dat [X] op basis van een toevoeging procedeert.
[X] heeft een kostennota in het geding gebracht die onweersproken is gebleven en op basis waarvan de omvang van deze kostenpost voldoende is aangetoond. Het feit dat op basis van een toevoeging wordt geprocedeerd, staat niet aan toewijzing van deze post in de weg. De toevoeging is immers voorwaardelijk toegekend en nu het toe te wijzen bedrag de maximale resultaatsgrens van afgerond € 15.000,- ruimschoots overschrijdt, zal de Raad voor de Rechtsbijstand conform de geldende voorwaarden de toevoeging naar verwachting intrekken. Deze post is daarom toewijsbaar.