In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amerikaanse eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij op het moment van de aanvraag nog geen zes maanden een gezamenlijke huishouding voerde met haar referent, die in het Verenigd Koninkrijk woonde. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres gegrond, maar wees het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar af. Eiseres stelde beroep in en betoogde dat er al op het moment van de aanvraag sprake was van een duurzame relatie, en dat de eis van zes maanden gezamenlijke huishouding te restrictief was.
De rechtbank oordeelde dat niet alleen in gevallen waarin gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding is gevoerd sprake kan zijn van een duurzame relatie. Ook andere vormen van relaties, zoals lange afstandsrelaties, kunnen als duurzaam worden aangemerkt, mits goed onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris het besluit ondeugdelijk had gemotiveerd en dat de rechtsgevolgen niet in stand konden blijven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres werden vergoed.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een bredere interpretatie van het begrip 'duurzame relatie' in het kader van de Vreemdelingenwet, en dat de vereisten voor het aannemen van een duurzame relatie niet enkel gebaseerd mogen zijn op de duur van de gezamenlijke huishouding.