Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam],
Procesverloop
Overwegingen
duurzame relatiebestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:
- voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of
- gezamenlijk een kind hebben.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.’
Als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan van het beleid worden afgeweken op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat een vreemdeling met zijn partner zes maanden in het buitenland heeft samengewoond. Van het vereiste dat sprake moet zijn van zes maanden samenwonen, kan niet worden afgeweken (tenzij de partners samen een kind hebben). Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BS1678).
Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
een deugdelijk bewezen duurzame relatietussen de EU burger - die gebruikt maakt van zijn recht op vrij verkeer - en zijn partner. Uit de bewoordingen van het artikel volgt niet dat alleen sprake kan zijn van een duurzame relatie als betrokkenen zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en gedurende deze periode hebben samengewoond. In het gemeenschapsrecht wordt het begrip ‘duurzame relatie’ niet nader omschreven. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dat de communautaire regelgeving van afgeleid recht op het gebied van verplaatsing en verblijf niet restrictief mag worden uitgelegd (zie met name de arresten van het Hof van 13 februari 1985, [Aissatou Diatta/Deelstaat Berlijn], 267/83, punten 16 en 17, en 17 september 2002, [Baumbast en R./Secretary of State for the Home Department], C-413/99, punt 74). Een restrictieve uitleg zou ook ingaan tegen de bedoeling van de gemeenschapswetgever, die het belang van bescherming van het gezinsleven van personen met de nationaliteit van de lidstaten voor de verwijdering van belemmeringen voor de gebruikmaking van de door het Verdrag gegarandeerde fundamentele vrijheden, heeft erkend (arresten van 11 juli 2002, [Mary Carpenter/Secretary of State for the Home Department], C-60/00, punt 38, en 25 juli 2002, [BRAX/Belgische Staat.], C-459/99, punt 53). Daarom is, teneinde aan artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn niet zijn effectiviteit te ontnemen, geen plaats voor een restrictieve uitleg van het begrip ‘duurzame relatie’.
in ieder gevalwordt aangenomen indien er gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding is gevoerd.
“De Richtlijn staat er naar het oordeel van de Afdeling niet aan in de weg dat een duurzame relatie pas wordt aangenomen indien wordt aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de Unie, die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer, ten minste zes maanden een relatie hebben. De richtlijn staat er naar het oordeel van de Afdeling evenmin aan in de weg dat een duurzame relatie
in beginselpas wordt aangenomen wanneer de partners gedurende deze termijn een gezamenlijke huishouding voeren.”
Nu de Afdeling spreekt van ‘in beginsel’ volgt uit deze uitspraak – anders dan verweerder heeft betoogd – evenmin dat een duurzame relatie enkel kan worden aangenomen, indien de partners gedurende minimaal zes maanden feitelijk samen hebben gewoond.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Beslissing
mr. A.V.A. Teggelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 december 2013.