ECLI:NL:RBDHA:2019:3397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
AWB 18/2814 en 18/7171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor beschermd wonen van een vreemdeling met medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft verzocht om beschermd wonen vanwege haar medische situatie, waaronder hoge bloeddruk, hartproblemen en psychische klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een beschermde woonomgeving moet worden geplaatst, gezien de medische noodzaak. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de staatssecretaris, moet onderzoeken of het aanbod van onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) voor eiseres volstaat. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de weigering om eiseres beschermd wonen te verlenen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij rekening houdt met de medische situatie van eiseres en de noodzaak voor adequate zorg. Daarnaast heeft de rechtbank eiseres vrijgesteld van griffierecht wegens betalingsonmacht. Het beroep tegen het niet tijdig geven van een reactie door verweerder op een eerdere brief van eiseres is niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/7171 en 18/2814
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 februari 2019 in de zaken tussen

[eiseres]

geboren op [geboortedatum] 1990, eiseres
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder bij brief van 10 november 2017 verzocht kenbaar te maken welke stappen zij moet nemen om haar zelfstandig vertrek te realiseren (meewerkcriteria) en aan welke voorwaarden zij moet voldoen om toegang te krijgen tot opvang in de vrijheidsbeperkende locatie in [plaats] (VBL).
Bij brief van 26 februari 2018 heeft verweerder een reactie op het verzoek van eiseres van 10 november 2017 gegeven.
Bij besluit van 11 september 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder op het bezwaar tegen de brief van 26 februari 2018 beslist.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. Dit beroep is geregistreerd als AWB 18/7171.
De rechtbank heeft op 17 april 2018 een beroepschrift ontvangen van eiseres over het niet tijdig geven van een reactie door verweerder op een brief van eiseres van 5 februari 2018. Dit beroep is geregistreerd als AWB 18/2814.
Verweerder heeft op 1 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2018 alsnog een reactie op het verzoek van eiseres van 5 februari 2018 gegeven.
Eiseres heeft op 19 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen verweerders brief van 5 juli 2018. Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 17 augustus 2018 kenbaar gemaakt het bezwaar in deze procedure te willen overslaan en de wens geuit het bezwaar als beroep te behandelen.
Verweerder heeft bij brief van 19 september 2018 een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was [de persoon] , begeleidster van eiseres, op de zitting aanwezig.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiseres heeft daartoe een verklaring overgelegd, waarin zij heeft vermeld dat zij vermogen noch inkomen heeft. Zij heeft daarnaast kenbaar gemaakt dat zij in Nederland niet over een geldige verblijfsvergunning beschikt, waardoor zij geen middelen van bestaan heeft. Het beroep op betalingsonmacht slaagt om die reden. De rechtbank stelt eiseres daarom vrij van de verplichting om griffierecht te betalen voor de behandeling van haar beroepen.
Beroep AWB 18/7171
Achtergrond en procedure
2.1
Eiseres is een vreemdeling in de zin van artikel 1 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Op haar rust de verplichting Nederland te verlaten.
2.2
Eiseres ontvangt nu 24-uurs opvang van de gemeente Amsterdam in de Bed Bad en Brood voorziening in [opvang] in Amsterdam. Eerder ontving zij 24‑uurs opvang in [opvanglocatie] in het kader van het Programma Vreemdelingen van de gemeente Amsterdam.
2.3
Eiseres heeft verweerder bij brief van 10 november 2017 verzocht kenbaar te maken welke stappen zij moet nemen om haar zelfstandig vertrek te realiseren en aan welke voorwaarden zij moet voldoen om toegang te krijgen tot opvang in de VBL.
2.4
Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en verzocht over te gaan tot de uitkering van dwangsommen.
2.5
Eiseres heeft op 5 februari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig reageren op haar verzoek van 10 november 2017.
2.6
Bij brief van 26 februari 2018 heeft verweerder alsnog een reactie op de brief van eiseres van 10 november 2017 gegeven. Verweerder heeft eiseres onderdak in de VBL aangeboden onder de voorwaarde dat een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd en dat zij aan vertrek meewerkt. Als eiseres voldoet aan de voorwaarden voor opvang kan zij gebruik maken van de medische voorzieningen in de VBL. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf kunnen op grond van artikel 10 van de Vw 2000 aanspraak maken op medisch noodzakelijke zorg.
2.7
Bij brief van 23 maart 2018 heeft eiseres gereageerd op verweerders brief van 26 februari 2018.
2.8
Bij uitspraak van 3 juli 2018 (AWB 18/791) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep tegen het niet tijdig reageren op het verzoek van 10 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard, het beroepschrift, voor zover dit mede betrekking heeft op het alsnog gedane aanbod om eiseres onderdak te bieden in de VBL, doorgezonden naar verweerder om te behandelen als bezwaarschrift, en zich onbevoegd verklaard voor wat betreft de vaststelling van de door eiseres gevraagde dwangsom.
2.9
Verweerder heeft op 11 september 2018 een besluit op bezwaar genomen. Hij heeft het bezwaar primair niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat een reactie op het verzoek om onderdak in een beschermde woonomgeving en het verzoek om informatie over de voorwaarden om mee te werken aan vertrek niet worden aangemerkt als feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft het bezwaar subsidiair ongegrond verklaard, omdat hij van mening is dat het verzoek om beschermd wonen in de brief van 26 februari 2018 terecht niet is gehonoreerd.
MK-zitting en uitspraak
3. De rechtbank overweegt dat zij op 8 november 2018 een vergelijkbare zaak op een zitting van een meervoudige kamer heeft behandeld. Met instemming van partijen maakt het verhandelde op die meervoudige kamer-zitting onderdeel uit van deze procedure. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft inmiddels, op 25 januari 2019 [1] , uitspraak gedaan in die zaak.
Duidelijkheid over meewerkcriteria
4.1
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of tegen de reactie van verweerder van 26 februari 2018 op het verzoek van eiseres in haar brief van 10 november 2017 om duidelijkheid over de meewerkcriteria rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt in dit verband als volgt.
4.2
Een reactie van verweerder op dit verzoek van eiseres is, bij het ontbreken van een specifieke publiekrechtelijke bevoegdheid tot het geven van duidelijkheid over de meewerkcriteria, geen besluit in de zin van 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek daartoe is dan ook geen verzoek om een besluit te nemen. Dit betekent dat dit verzoek geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
4.3
Het verzoek van eiseres om duidelijkheid over de meewerkcriteria kan ook niet worden aangemerkt als een verzoek om een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Verweerder kon naar aanleiding van het verzoek in zoverre, zoals ook is gebeurd in de brief van 26 februari 2018, slechts algemeen bekende informatie verstrekken over de gang van zaken rondom de plicht van niet rechtmatig in Nederland verblijvende – Ethiopische – vreemdelingen Nederland te verlaten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet meer concrete, op eiseres toegesneden, informatie kon verstrekken, omdat eerst tijdens het werken aan het vertrek uit Nederland zal blijken wat concreet van eiseres wordt verwacht. Het verzoek van 10 november 2017 om duidelijkheid over de meewerkcriteria kan daarom ook niet worden gezien als een verzoek om een dergelijke op rechtsgevolg gerichte feitelijke handeling.
4.4
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat voor eiseres geen bezwaar openstond tegen verweerders reactie van 26 februari 2018 op haar verzoek van 11 november 2017 om duidelijkheid over de meewerkcriteria. Dit betekent dat verweerder het bezwaar tegen zijn reactie in zoverre terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard.
Beschermd wonen (procesbelang?)
5.1
De rechtbank zal daarnaast beoordelen of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, voor zover zij hiermee beoogt te bereiken dat haar beschermd wonen wordt verleend.
5.2
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat dit niet het geval is, omdat de brief van 26 februari 2018, voor zover eiseres onderdak in de VBL en geen beschermd wonen is aangeboden geen feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 is. Verweerder stelt hierbij dat het niet in verweerders vermogen ligt beschermd wonen aan eiseres aan te bieden. Omdat verweerder eiseres in die brief onderdak in de VBL heeft aangeboden, heeft verweerder gedaan wat tot zijn mogelijkheden behoort.
5.3
De rechtbank is, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2019, van oordeel dat eiseres wel belang heeft bij een beoordeling van haar beroep, voor zover zij hiermee beoogt te bereiken dat haar beschermd wonen wordt verleend. Ook in deze procedure is immers juist de vraag aan de orde of verweerder kan volstaan met een aanbod van onderdak in de VBL dan wel dat hij onder bijzondere omstandigheden een andere vorm van onderdak moet aanbieden. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag kan eiseres met deze procedure meer bereiken dan wat verweerder haar in de brief van 26 februari 2018 geboden heeft.
Beschermd wonen (niet-ontvankelijkheid bezwaar)
6.1
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling of verweerder het bezwaar tegen de reactie van 26 februari 2018, voor zover hierin is geweigerd om eiseres onderdak in een beschermde woonomgeving te bieden, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat die weigering niet worden aangemerkt als feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres in de brief van 26 februari 2018 onderdak in de VBL heeft aangeboden en niet, zoals eiseres wenst, beschermd wonen heeft verleend. Dit betekent dat de brief van 26 februari 2018 hiermee niet het door eiseres gewenste rechtsgevolg heeft. Dit rechtsgevolg beoogt zij met het tegen de brief gemaakte bezwaar te bereiken. Ook staat niet op voorhand vast dat eiseres dat rechtsgevolg met dat bezwaar niet kan bereiken. Zoals hiervoor in 5.3 is overwogen, is in deze procedure juist de vraag aan de orde of verweerder kan volstaan met een aanbod van onderdak in de VBL dan wel dat hij onder bijzondere omstandigheden een andere vorm van onderdak moet aanbieden. Het vorenstaande betekent dat de in de brief van 26 februari 2018 vervatte weigering eiseres onderdak in een beschermde woonomgeving te bieden als een op rechtsgevolg gerichte feitelijke handeling moet worden gekwalificeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Beschermd wonen (inhoudelijk)
7. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank nu toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de vraag of verweerder kan volstaan met een aanbod van onderdak in de VBL dan wel dat zij onder bijzondere omstandigheden een andere vorm van onderdak moet aanbieden.
8. Eiseres voert in dit verband aan dat verweerder gehouden is haar beschermd wonen toe te kennen. Zoals zij op de zitting heeft toegelicht, heeft zij hoge bloedruk en moet zij regelmatig naar de trombosedienst. Ook heeft zij hartproblemen en psychische problemen. Zij heeft een post-traumatische stress stoornis (PTSS), een depressie en suïcidale gedachten. Nu deelt zij een kamer met een ander persoon in [opvang] , waardoor zij veel stress krijgt. De door haar in het verleden in [opvanglocatie] ontvangen opvang was adequaat, maar dit niveau van opvang kan haar nu in [opvang] niet meer worden geboden. Bij brief van 4 november 2018 heeft zij een verklaring van de cardioloog in Amsterdam over haar medische gesteldheid overgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraken van 26 november 2015 [2] beslist dat het niet de taak van de gemeente, maar van verweerder is op grond van het verdragsrecht adequate opvang te bieden. Door de hiervoor beschreven medische klachten is onderdak in de VBL voor eiseres ongeschikt. Als uit medische stukken blijkt dat een vreemdeling extreem kwetsbaar is, is verweerder, ter voorkoming van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gehouden via een eigen deskundige te laten beoordelen of eiseres in aanmerking dient te komen voor medisch noodzakelijke zorg. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 22 februari 2017 [3] immers geoordeeld dat de opvangvoorzieningen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen onder verantwoordelijkheid van verweerder vallen, alsook dat met deze tot het vreemdelingenrecht behorende voorzieningen een toereikende invulling moet worden gegeven aan het verdragsrecht.
9. Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verweerder heeft eiseres in zijn brief van 26 februari 2018 een aanbod gedaan tot onderdak in de VBL, onder de voorwaarde dat zij meewerkt aan haar vertrek uit Nederland en met dien verstande dat het onderdak gepaard zal gaan met de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000. Voor zover sprake is van medische problematiek als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000 kan in of vanuit de VBL in de medisch noodzakelijke zorg worden voorzien via de op de huisartsenpost binnen de VBL aanwezige medische zorgverleners. Als de vreemdeling in de VBL aanspraak maakt op medisch noodzakelijke zorg is een behandelend medisch zorgverlener, te weten de behandelend huisarts op de huisartsenpost in de VBL, ervoor verantwoordelijk dat de noodzakelijke medische zorg wordt verleend. Het is niet de taak van verweerder om naast opvang in de VBL beschermd wonen aan te bieden aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Door, onder voorwaarde van medewerking aan vertrek, onderdak en toegang tot een medicus te garanderen, ziet verweerder erop toe dat de betrokken vreemdeling onder menswaardige omstandigheden in Nederland kan verblijven en daarbij toegang heeft tot medische zorg. Het is aan de behandelend medicus en niet aan verweerder om te bepalen wat medisch noodzakelijk is en ervoor te zorgen dat medisch noodzakelijke zorg wordt verleend. Met het aanbod van onderdak in de VBL, in combinatie met toegang tot een medicus die kan bepalen welke medische hulp de betrokkene kan claimen, heeft verweerder gewaarborgd dat een schending van artikel 3 en 8 van het EVRM zich niet voordoet.
10.1
De rechtbank is, onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2019, van oordeel dat verweerder niet in alle gevallen kan volstaan met het aanbod van onderdak in de VBL maar dat hij onder bijzondere omstandigheden een andere vorm van onderdak moet aanbieden.
10.2
Zij overweegt hierbij dat verweerder, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, niet over de deskundigheid beschikt om te beoordelen of de VBL voor de vreemdeling een adequate vorm van onderdak vormt, en zo nee, welke vorm van onderdak dan wel adequaat is. Naar het oordeel van de rechtbank zal een medisch deskundige moeten beoordelen of voor de vreemdeling – ter vermijding van een situatie die strijdig is met artikel 3 dan wel artikel 8 van het EVRM – medische zorg, anders dan door de huisartsenpost in de VBL geboden zorg, noodzakelijk is en of die geboden kan worden in de VBL, eventueel door het aanbieden van speciale voorzieningen, dan wel elders, zoals in een psychiatrische instelling of een beschermd wonen-setting. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen of een huisarts voldoende deskundig is dan wel dat meer specifieke deskundigheid is vereist. Wel is het naar het oordeel van de rechtbank verweerders verantwoordelijkheid ervoor zorg te dragen dát deze deskundige beoordeling plaatsvindt in een geval waarin de vreemdeling bij zijn aanvraag met actuele medische stukken een begin van bewijs inbrengt dat de VBL voor hem geen adequate vorm van onderdak is omdat de benodigde medisch noodzakelijke zorg daar niet beschikbaar is. Wat betreft deze bewijslast sluit de rechtbank aan bij de rechtspraak over de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder van de vreemdeling niet mag vergen dat hij meewerkt aan vertrek. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 9.5 van haar meervoudige kamer uitspraak. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat die beoordeling dan moet plaatsvinden vóórdat hij onderdak in de VBL aanbiedt, omdat dat onderdak immers mogelijk niet adequaat is. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ook degene die vervolgens verantwoordelijk is voor het aanbieden van wél adequaat onderdak aan eiseres, zoals beschermd wonen, omdat dit niet alleen medische zorg omvat, maar tevens onderdak. Dat verweerder genoemde verantwoordelijkheden draagt, impliceert dat de vreemdeling jegens verweerder rechtsmiddelen kan aanwenden en niet, zoals verweerder ter zitting van de meervoudige kamer van 8 november 2018 heeft gesteld, niet meer in handen heeft dan de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen tegen de arts van de huisartsenpost.
10.3
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet in alle gevallen waarin de vreemdeling bereid is te werken aan zijn terugkeer kan volstaan met een aanbod van onderdak in de VBL. Onder bijzondere omstandigheden zal hij voorafgaand aan dit aanbod door een medisch deskundige onderzoek moeten laten doen, wat er eventueel toe kan leiden dat verweerder de vreemdeling een aanbod van onderdak elders zal moeten doen. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid (artikel 3:2 van de Awb) en lijdt aan een motiveringsgebrek (artikel 7:12 van de Awb), voor zover het betrekking heeft op het bezwaar tegen de in de brief van 26 februari 2018 vervatte weigering eiseres beschermd wonen aan te bieden.
11. Gelet op het hiervoor in 6.2 en 10.3 overwogene zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, voor zover het betrekking heeft op het bezwaar tegen de in de brief van 26 februari 2018 vervatte weigering eiseres beschermd wonen aan te bieden.
12.1
Met het oog op een finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit, in de hiervoor in 11. genoemde zin, in stand te laten dan wel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
12.2
Uit het voorgaande volgt dat eerst beoordeeld moet worden of eiseres met actuele medische stukken een begin van bewijs heeft geleverd dat de VBL voor haar geen adequate vorm van onderdak is. Immers, naar het oordeel van de rechtbank is verweerder alleen dan gehouden hiernaar door een medisch deskundige onderzoek te laten doen.
12.3
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met actuele medische stukken een begin van bewijs heeft geleverd dat de VBL voor haar geen adequate vorm van onderdak is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de door eiseres op de zitting geschetste medische situatie, die niet door verweerder is weersproken en door medische stukken wordt bevestigd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de cardioloog in zijn, bij brief van 4 november 2018 overgelegde, e-mail van 9 januari 2018 de medische situatie van eiseres als volgt heeft beschreven: “
Voor patiënt is en blijft een stabiele huisvesting van belang vanwege moeizaam instelbare antistollingstherapie bij haar bekend hartkleplijden. Het is belangrijk dat zij goed bereikbaar moet zijn voor de Trombosedienst. (…) Continuering van de zorg in het wooncomplex van het leger des Heils is (…) mijns inziens (…) medisch noodzakelijk.”Daarnaast wordt haar gezondheidstoestand in een, eveneens bij brief van 4 november 2018 ingebracht, medisch overzicht, voor zover hier van belang, als volgt uiteengezet: “
PTSS chronisch, Equator (brief), veel lijden, herbelevingen (…) Depressieve, suïcidale gedachten meermalen per maand (…) GGD-indicatie 26-01-2016: Stabiele huisvesting van belang, bereikbaar zijn voor trombosedienst i.v.m. moeilijk instelbare stolling. Cardioloog 11-10-16: Moeilijk instelbare antistollingstherapie, leven op straat brengt gezondheid in gevaar. (…) Gezondheidsrisico: verhoogd tromboserisico, verhoogd bloedingsrisico, psychische decompensatie, depressie, suïcidaliteit, kunstklep heeft verhoogd infectierisico. Medische zorgbehoefte: beschermde huisvesting van belang, bereikbaar zijn voor trombosedienst, medicatie-inname. Beschermde woonomgeving als basis om met behandelaars te werken (…) aan psychiatrische stabilisering (…).”
12.4
De rechtbank is, gelet op de hierboven toegelichte slechte gezondheidstoestand van eiseres in combinatie met de in de medische stukken beschreven noodzaak dat eiseres in een beschermde woonomgeving wordt geplaatst, van oordeel dat verweerder gehouden is een medisch deskundige hiernaar onderzoek te laten doen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten dan wel zelf in de zaak te voorzien. Dit betekent dat zij zal bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, voor zover gericht tegen de in de brief van 26 februari 2018 vervatte weigering om eiseres onderdak in een beschermde woonomgeving te bieden.
Proceskosten
13. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, geregistreerd als AWB 18/7171, en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 512,- per punt).
Beroep AWB 18/2814
14.1
De rechtbank oordeelt over het door eiseres ingestelde beroep tegen het niet tijdig geven van een reactie door verweerder op de brief van eiseres van 5 februari 2018 als volgt.
14.2
De rechtbank stelt vast dat zij het beroep op 17 april 2018 heeft ontvangen. Uit artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 6:1 van de Awb volgt dat pas een beroep tegen het niet tijdig geven van een reactie op een verzoek om een op rechtsgevolg gerichte feitelijke handeling kan worden ingesteld als tenminste twee weken na de ingebrekestelling zijn verschenen. Aan deze voorwaarde is niet voldaan, omdat eiseres verweerder acht dagen vóór het instellen van het beroep, namelijk op 9 april 2018, in gebreke heeft gesteld om op haar verzoek van 5 februari 2018 om beschermd wonen een reactie te geven. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, voor zover gericht tegen het niet tijdig geven van een reactie door verweerder op de brief van eiseres van 5 februari 2018.
15.1
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verweerder bij brief van 5 juli 2018 een inhoudelijke reactie heeft gegeven op het door eiseres ingediende verzoek van 5 februari 2018. Verweerder heeft hierin het standpunt ingenomen dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf die actief in Nederland willen meewerken aan vertrek dan wel hun eigen handelen niet kunnen overzien zich tot verweerder kunnen wenden voor onderdak in de VBL om daar actief te werken aan hun vertrek uit Nederland. Voor zover sprake is van medische problematiek als bedoeld in artikel 10 van de Vw 2000 bestaan daarvoor voorzieningen in de VBL.
15.2
Eiseres heeft op 18 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen verweerders brief van 5 juli 2018 en verweerder vervolgens bij brief van 14 augustus 2018 verzocht, met toepassing van artikel 7:1a van de Awb, in te stemmen met het overslaan van de bezwaarfase en dat het bezwaar als beroep bij de rechtbank wordt behandeld. Bij brief van 18 augustus 2018 heeft eiseres de rechtbank hierover geïnformeerd. Verweerder heeft zich bij brief van 19 september 2018 op het standpunt gesteld dat het bezwaar als beroep dient te worden behandeld. Gelet op deze gang van zaken en de verwevenheid met de procedure die is aangemaakt onder nummer 18/2814 ziet de rechtbank aanleiding het bezwaar tegen verweerders brief van 5 juli 2018 als beroep te behandelen en dit beroep onder nummer 18/2814 te behandelen.
15.3
Ter beoordeling staat allereerst of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep, voor zover gericht tegen verweerders brief van 5 juli 2018 (procesbelang).
15.4
Het procesbelang is het belang dat de insteller van een rechtsmiddel heeft bij de uitkomst van de procedure, wat hij in concreto met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil en kan bereiken. Het betreft niet de vraag of de insteller van het rechtsmiddel gelijk heeft, het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben. Reëel belang vereist dat er nog sprake is van een geschil over een besluit. Het doel dat hem voor ogen staat, moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis zijn.
15.5
Naar het oordeel van de rechtbank is het doel dat eiseres met het instellen van het beroep tegen verweerders brief van 5 juli 2018 voor eiseres niet van feitelijke betekenis. Eiseres wenst met dit beroep hetzelfde te bereiken dan zij met het hiervoor door de rechtbank beoordeelde beroep, geregistreerd als AWB 18/7171, beoogt te bewerkstelligen, te weten dat verweerder haar beschermd wonen verleent. Eiseres kan met deze procedure niet meer bereiken dan zij al met het als AWB 18/7171 geregistreerde beroep heeft bewerkstelligd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser in zoverre geen procesbelang heeft.
15.6
Dit betekent dat de rechtbank het beroep tegen verweerders brief van 5 juli 2018 ook niet-ontvankelijk zal verklaren.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep, geregistreerd als AWB 18/7171, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder heeft beslist op het bezwaar tegen de in brief van 26 februari 2018 vervatte weigering eiseres beschermd wonen te verlenen;
- bepaalt dat het bestreden besluit in stand blijft, voor zover verweerder hierin het bezwaar tegen zijn reactie van 26 februari 2018 op het verzoek van eiseres van 10 november 2017 om duidelijkheid over de meewerkcriteria niet-ontvankelijk heeft verklaard;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar tegen de in brief van 26 februari 2018 vervatte weigering eiseres beschermd wonen te verlenen, met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart de beroepen, vallende onder AWB 18/2814, niet-ontvankelijk, zowel voor zover deze zien op het niet tijdig geven van een reactie door verweerder op de brief van eiseres van 5 februari 2018 als voor zover deze zien op bedoelde reactie in verweerders brief van 5 juli 2018;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt in verband met het beroep, geregistreerd als AWB 18/7171, tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FZ
D: C
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.