ECLI:NL:RBDHA:2019:3106
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). De eiser, een Turkse nationaliteit, had op 1 november 2017 een aanvraag ingediend om in Nederland te mogen werken als brood- en banketbakker bij Bakkerij [bakkerij]. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op een negatief advies van het UWV. Eiser voerde aan dat er geen prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt was en dat de afwijzingsgronden niet van toepassing waren.
De rechtbank overwoog dat de afwijzing terecht was, omdat het UWV had vastgesteld dat er voldoende kandidaten op de arbeidsmarkt waren die aan de functie-eisen voldeden. Eiser had niet kunnen aantonen dat de vacature niet vervuld kon worden door prioriteitgenietende kandidaten. De rechtbank oordeelde dat het UWV's advies als deskundigenadvies kon worden aangemerkt en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van dit advies te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om voldoende wervingsinspanningen te verrichten en om aan te tonen dat er geen geschikte kandidaten uit Nederland of de EER beschikbaar zijn voordat een aanvraag voor een GVVA kan worden goedgekeurd. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht de afwijzingsgronden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) had toegepast en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.