ECLI:NL:RBDHA:2019:3106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). De eiser, een Turkse nationaliteit, had op 1 november 2017 een aanvraag ingediend om in Nederland te mogen werken als brood- en banketbakker bij Bakkerij [bakkerij]. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op een negatief advies van het UWV. Eiser voerde aan dat er geen prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt was en dat de afwijzingsgronden niet van toepassing waren.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing terecht was, omdat het UWV had vastgesteld dat er voldoende kandidaten op de arbeidsmarkt waren die aan de functie-eisen voldeden. Eiser had niet kunnen aantonen dat de vacature niet vervuld kon worden door prioriteitgenietende kandidaten. De rechtbank oordeelde dat het UWV's advies als deskundigenadvies kon worden aangemerkt en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van dit advies te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om voldoende wervingsinspanningen te verrichten en om aan te tonen dat er geen geschikte kandidaten uit Nederland of de EER beschikbaar zijn voordat een aanvraag voor een GVVA kan worden goedgekeurd. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht de afwijzingsgronden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) had toegepast en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.F. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA), die door Bakkerij [bakkerij] is ingediend, afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2019.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens zijn ter zitting verschenen referent en mr. L.J.A. van Amersfoort, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV).

Overwegingen

1. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1975. Hij heeft op 1 november 2017 een aanvraag ingediend voor een mvv met als verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ om arbeid te verrichten bij Bakkerij [bakkerij] (referent). De aanvraag is ingediend voor het verrichten van arbeid als Turkse brood- en banketbakker.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser behandeld in een procedure voor een GVVA en het UWV verzocht om advies. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het negatieve advies van het UWV van 8 december 2017. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser heeft verweerder het UWV opnieuw verzocht om een advies. Het UWV heeft op 9 mei 2018 opnieuw een negatief advies uitgebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar de adviezen van het UWV.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert daartoe aan dat de weigeringsgronden voor een gecombineerde vergunning waar verweerder naar verwijst, namelijk artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), niet kunnen slagen. Daarbij is van belang dat voor de desbetreffende arbeidsplaatsen geen prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is. Slechts vier kandidaten hebben gereageerd op de vacature, maar zij waren niet geschikt om de vacature te vervullen. Daarom is referent genoodzaakt personeel uit het buitenland te werven. Ook kan niet gevolgd worden dat de arbeidsplaats niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag bij het UWV gemeld was, gezien de ontvangstbevestiging van het UWV over de aanmelding van de vacature op 5 september 2017. Verder heeft referent voldoende wervingsinspanningen verricht. De vacature voor de functie is onder andere geplaatst in de Telegraaf, het Parool en op www.werk.nl en www.jobbird.com. Referent heeft in bezwaar een (concept)arbeidsovereenkomst overgelegd, waaruit volgt dat hij eiser een bruto maandsalaris van €2.600,- aanbiedt, hetgeen niet beneden het wettelijk vereiste niveau ligt. Voorts voert eiser aan dat ook de weigeringsgrond genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav, niet kan slagen. Door verweerder is niet aangegeven om welke specifieke reden het artikellid is tegengeworpen. Ook heeft verweerder onterecht geen belangenafweging gemaakt.
Ten aanzien van het UWV advies stelt eiser het volgende. Ten onrechte heeft het UWV bij zijn advisering het voorstel van referent niet meegenomen dat hij kan instemmen met een GVVA onder voorschriften voor de duur van 12 maanden. Eiser heeft onder verwijzing van een aantal bij het UWV bekende zaken, waarin de gecombineerde vergunning wel is verleend, een beroep gedaan op het vertrouwens- en/of het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser heeft het UWV dit beroep ten onrechte ongemotiveerd terzijde geschoven.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 3.31, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ worden verleend indien geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 16 van de Wet en de artikelen 8 en 9 van de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij het seizoenarbeid betreft.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wav, voor zover van belang, weigert verweerder een gecombineerde vergunning:
a. indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is;
b. indien het een arbeidsplaats betreft waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gemeld;
c. indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te vervullen:
d. indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is;
(…).
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wav, voor zover van belang, weigert verweerder een gecombineerde vergunning:
(…)
c. ingevolge het niet in acht nemen van een beperking waaronder een eerdere vergunning is verleend of wegens het niet naleven van een daaraan verbonden voorschrift;
(…).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Advies UWV
5.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het advies van het UWV kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) moet verweerder, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn besluitvorming van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan om de inhoud of de conclusie daarvan in twijfel te trekken (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2659) en de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2726)).
5.2.
Indien verweerder het advies van het UWV aan zijn besluit ten grondslag legt, zal de bestuursrechter aan de hand van de tegen het besluit aangevoerde beroepsgronden beoordelen of het UWV in zijn advies zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan de voorwaarden van de Wav is voldaan voor toelating tot de arbeidsmarkt en daarmee of het advies als zorgvuldig kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 3:9 van de Awb.
5.3.
Uit de adviezen van 8 december 2017 en 9 mei 2018 blijkt dat alle door eiser en referent overgelegde stukken en standpunten in bezwaar zijn betrokken bij de totstandkoming van het advies.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten gelegen zijn die aanleiding geven tot twijfel aan de wijze van totstandkoming of de inhoud van de adviezen. Evenmin heeft eiser een andersluidend deskundigenadvies overgelegd. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel, voor zover eiser dit heeft willen betogen, dat verweerder het besluit niet op de adviezen van het UWV heeft mogen baseren.
5.5
Uit het UWV advies van 9 mei 2018 blijkt dat de Raad van Bestuur van UWV (hierna: Raad van Bestuur) de weigeringsgronden genoemd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wav niet langer tegenwerpt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beroepsgronden gericht tegen deze weigeringsgronden geen bespreking meer behoeven.
5.6
De stelling van eiser dat hij niet op het UWV-advies van 9 mei 2018 heeft kunnen reageren omdat dit niet gevoegd was bij het bestreden besluit, slaagt niet. Gesteld noch gebleken is dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad. Bovendien blijkt dat een afschrift van het advies is opgenomen in het kopiedossier dat op 25 juli 2018 aan de rechtbank is verstrekt, waardoor eiser ruim tijd heeft gehad om op het advies te reageren.
Weigeringsgronden
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de afwijzingsgrond zoals bedoeld onder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav heeft tegengeworpen. Het UWV heeft geadviseerd om geen GVVA te verlenen omdat voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is. Uit nader onderzoek van de bestanden van het UWV WERKbedrijf is gebleken dat, naast ongeschoolde en lichtgeoefende arbeidskrachten, ook kandidaten aanwezig zijn die in het bezit zijn van een kwalificatie van brood- en banketbakker. Dat er aanbod op de Nederlandse- dan wel Europese arbeidsmarkt aanwezig is, blijkt ook uit de door de referent verstrekte gegevens. Er is aangegeven dat door vier kandidaten gereageerd is op de vacature. Drie van hen zouden niet voldoen aan het gestelde ervaringsvereiste, waardoor referent geen contact met hen heeft opgenomen. Met de vierde kandidaat heeft referent wel contact opgenomen, maar deze kandidaat bleek eveneens niet te voldoen aan het ervaringsvereiste en de motivatie. Het UWV heeft geconcludeerd dat, zolang niet aannemelijk is gemaakt dat bovengenoemde kandidaten op aanvaardbare gronden voor de vacature zijn afgewezen, er vanuit wordt gegaan dat de vacature met prioriteitgenietende kandidaten kan worden vervuld. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er ook sprake is van prioriteitgenietend aanbod als werkzoekenden pas na een inwerkperiode of na enige scholing aan de functievereisten voldoen.
De stelling van eiser dat het UWV het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel ten onrechte terzijde heeft geschoven, slaagt niet. Het UWV heeft immers in de adviezen van 8 december 2017 en 9 mei 2018 onbetwist overwogen dat de door eiser aangedragen zaken van voor 1 januari 2014 niet te vergelijken zijn met die van eiser, reeds omdat na 1 januari 2014 een ander toetsingskader geldt.
6.2
Verweerder heeft ook terecht de afwijzingsgrond zoals bedoeld onder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav tegengeworpen. Daarbij is van belang dat het UWV heeft overwogen dat een melding van een vacature bij een UWV-vestiging niet wordt beschouwd als een eigen wervingsinspanning van de werkgever. Ten aanzien van de advertentieteksten in Het Parool en De Telegraaf is het UWV van oordeel dat deze teksten zodanig geformuleerd zijn dat referent lijkt te zoeken naar een zelfstandige Turkse brood- en banketbakker. Dat geldt ook voor de advertentie die geplaatst is in de Turkse krant Hürriyet. Gelet op de op 27 juni 2013 afgegeven tewerkstellingsvergunning onder voorschriften had referent bij de wervingsinspanningen duidelijk aan moeten geven dat kandidaten worden gezocht die geen opleiding tot, kennis van, of ervaring met Turks brood-en banketbakken hebben. Verder heeft referent niet aangetoond dat hij alle mogelijkheden heeft benut om de arbeidsplaats te vervullen met prioriteitgenietend aanbod uit Nederland en de overige lidstaten van de EER.
6.3
Verweerder heeft het besluit om de gevraagde vergunning niet te verlenen terecht gehandhaafd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wav. De afwijzingsgrond zoals bedoeld onder artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav hoeft derhalve geen bespreking meer. Ten overvloede wijst de rechtbank in dit verband op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2206), waarbij onherroepelijk is komen vast te staan dat referent de gestelde voorschriften bij de aan hem op 27 juni 2013 verleende vergunning in betekenende mate niet heeft nagevolgd.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.