ECLI:NL:RBDHA:2019:3103
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in kader van gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). De eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, had op 1 november 2017 een aanvraag ingediend om in Nederland te mogen werken als brood- en banketbakker bij referenten [A] en [B]. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op een negatief advies van het UWV. Dit advies stelde dat er voldoende prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig was, wat betekende dat de vacature niet kon worden vervuld door buitenlandse werknemers.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser voerde aan dat de weigeringsgronden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) niet van toepassing waren, omdat er geen geschikt aanbod op de arbeidsmarkt was. Hij stelde dat de referent voldoende wervingsinspanningen had verricht en dat de vacature niet tijdig was gemeld bij het UWV. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV zorgvuldig had geadviseerd en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van dit advies te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de Wav.
De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenadviezen in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor werkgevers om aan te tonen dat zij voldoende inspanningen hebben verricht om vacatures te vervullen met prioriteitgenietend aanbod. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de referent niet had aangetoond dat hij alle mogelijkheden had benut om de arbeidsplaats te vervullen met kandidaten uit Nederland of de EER. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.