ECLI:NL:RBDHA:2019:15154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
Awb 19/2369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om contra-expertise in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielzoeker van Afghaanse nationaliteit. De eiser had een verzoek ingediend om toestemming voor het maken van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek, na een afwijzing van zijn asielaanvraag door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn asielverzoek, waaronder een dreigbrief en een arrestatiebevel van de Taliban. Deze documenten waren door de Immigratie- en Naturalisatiedienst voor onderzoek voorgelegd aan Bureau Documenten, dat concludeerde dat de documenten niet authentiek waren.

Eiser verzocht vervolgens om toestemming voor een contra-expertise door de heer J.H. Zadeh, maar het COA weigerde dit verzoek, stellende dat de kosten voor de contra-expertise niet noodzakelijk waren volgens artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De rechtbank oordeelde dat het COA in zijn recht stond om te concluderen dat Zadeh niet over de vereiste deskundigheid beschikte om een deugdelijk tegenonderzoek te verrichten. De rechtbank benadrukte dat het aan het COA is om te beoordelen of de kosten noodzakelijk zijn en dat de rechtbank deze beoordeling terughoudend toetst.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de kosten voor de contra-expertise niet als noodzakelijke kosten konden worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het COA voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2369

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa),

verweerder.19/2369

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toestemming voor het maken van kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder is – met voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Eiser heeft een opvolgend asielverzoek gedaan. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft hij de volgende documenten overgelegd:
- een originele dreigbrief van de Taliban;
- een origineel arrestatiebevel van de Taliban.
In het kader van de asielprocedure heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst deze documenten voor onderzoek voorgelegd aan Bureau Documenten. In het rapport van onderzoek van
19 maart 2018 heeft Bureau Documenten met betrekking tot de dreigbrief geconcludeerd dat niet over voldoende referentiemateriaal wordt beschikt om onderzoek te doen naar de authenticiteit ervan. Ten aanzien van het arrestatiebevel is geconcludeerd dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is opgemaakt en afgegeven door de Taliban en dat er een afbeelding lijkend op een inktstempel op het arrestatiebevel is aangebracht middels een reproductietechniek (inkjet).
2. Op 19 februari 2019 heeft eiser verweerder verzocht toestemming te verlenen voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documenten-onderzoek door de heer J.H. Zadeh (verder: Zadeh).
3. Verweerder stelt zich - samengevat - op het standpunt dat de kosten voor de door eiser gewenste contra-expertise niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Uit de stukken volgt niet dat de kennis en expertise van Zadeh zijn te vergelijken met de standaard die door Bureau Documenten wordt gehanteerd, nu zijn opleidingen vooral zien op handschrift-onderzoeken en printtechnieken. Ook komt Zadeh niet voor op de lijst van de Academy of Experts. Hij staat wel op de lijst van de Scientific Association of Forensic Examiners, maar uit deze lijst wordt niet duidelijk welke expertise hij heeft en welke onderzoeken hij heeft verricht. Nu niet is aangetoond dat Zadeh in staat is om een deugdelijk tegenonderzoek te verrichten, kunnen de kosten voor het laten verrichten van de door eiser gewenste contra-expertise documentenonderzoek niet als noodzakelijke kosten worden beschouwd in de zin van artikel 17 van de Rva 2005, aldus verweerder.
4. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat Zadeh wel degelijk voldoende gekwalificeerd is om een deugdelijk tegenonderzoek te verrichten. Daarbij stelt eiser dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1 Eiser betoogt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem alvorens te beslissen geen herstel verzuim termijn te geven. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit daarom op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Daartoe wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn een herstel verzuim termijn te verlenen alvorens te beslissen. Van een op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.2
De rechtbank is verder van oordeel dat - anders dan eiser betoogt - Bureau Documenten bij uitstek als deskundige op het gebied van documenten kan worden aangemerkt. Dit wordt ook aangenomen in relevante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Derhalve valt niet in te zien dat verweerder dit, zoals eiser stelt, nader zou moeten onderbouwen. Verweerder heeft het onderzoek van Bureau Documenten dan ook als standaard kunnen nemen en heeft kunnen overwegen dat een contra-expertise minstens van dezelfde kwaliteit als het onderzoek van Bureau Documenten moet zijn.
5.3
Ten aanzien van de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de kosten voor het laten verrichten van de door eiser gewenste contra-expertise documentenonderzoek door Zadeh niet als noodzakelijke kosten kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 17 van de Rva 2005, overweegt de rechtbank het volgende.
5.3.1
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005, in samenhang gelezen met artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005, vergoedt verweerder buitengewone kosten indien daartoe vooraf door het COa toestemming is verleend, de kosten noodzakelijk zijn en de kosten niet uit de gewone toelage dan wel anderszins door de desbetreffende asielzoeker bekostigd kunnen worden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 19 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9320) komt verweerder bij de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 beoordelingsruimte toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten. De rechtbank dient de beoordeling van verweerder terughoudend te toetsen. Deze terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechtbank moet toetsen of de besluitvorming over de vraag of sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan algemene rechtsbeginselen, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering. De rechtbank mag bij die toetsing haar oordeel over de noodzakelijkheid van de vergoeding van de kosten echter niet in de plaats stellen van dat van het COa.
Verder dient verweerder, gelet op een uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2169), te beoordelen of de opsteller van de contra-expertise beschikt over de voor documentenonderzoek vereiste deskundigheid, omdat de contra-expertise daadwerkelijk moet kunnen bijdragen aan het onderzoek in de asielzaak van de vreemdeling. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1232) moet een opsteller van een contra-expertise waarmee een vreemdeling de uitkomsten van een documentenonderzoek door Bureau Documenten wil bestrijden, beschikken over een specifieke deskundigheid die hem in staat stelt om te beoordelen of een document authentiek dan wel vals of vervalst is.
5.3.2
Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht, bestaat een documenten-onderzoek uit een technisch onderzoek (een onderzoek naar de wijze waarop documenten worden vervaardigd) en een tactisch onderzoek (een onderzoek waar getoetst wordt op combinaties zoals staatsvormen, wapens, afgifte-data en dergelijke). Om te bepalen of sprake kan zijn van een volwaardige contra-expertise dient door de aanvrager te worden aangetoond waaruit de werkzaamheden van de beoogde contra-expert zullen bestaan en daarbij dient informatie te worden overgelegd waaruit blijkt dat deze contra-expert beschikt over de daartoe benodigde forensisch-technische expertise en vaardigheden.
5.3.3.
Uit het overgelegde curriculum vitae (cv) van Zadeh, ook de versie uit 2019 die in beroep is overgelegd, blijkt niet dat Zadeh beschikt over een forensisch-technische achtergrond. Dat Zadeh blijkens zijn cv een zelfstudie heeft doorlopen met betrekking tot documentenonderzoek, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende kunnen achten om te oordelen dat Zadeh over de vereiste expertise en vaardigheden beschikt. Verweerder heeft voorts in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat uit het cv niet blijkt dat de kennis en expertise van Zadeh zijn te vergelijken met de standaard die door Bureau Documenten wordt gehanteerd. De rechtbank volgt eiser niet dat hierbij sprake is van een beperkte lezing van het cv van Zadeh.
5.4
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kosten voor de contra-expertise geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
M.J.P. Kambeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.