ECLI:NL:RVS:2016:2169

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201601679/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing van kosten voor contra-expertise documentenonderzoek door COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 24 februari 2016 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor toestemming om kosten te maken voor een contra-expertise documentenonderzoek, welke door het COA was afgewezen op 15 oktober 2015. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de contra-expertise vergoed moesten worden op basis van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het COA ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat de opsteller van de contra-expertise deskundig was op het gebied van documentenonderzoek. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het COA beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling van de noodzaak van de kosten. De rechtbank had niet onderkend dat zij terughoudend moest toetsen en dat het COA moest beoordelen of de opsteller over de vereiste deskundigheid beschikte. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van het COA alsnog ongegrond.

Uitspraak

201601679/1/V1.
Datum uitspraak: 28 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 februari 2016 in zaak nr. 15/18983 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om toestemming voor het maken van kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat de door de vreemdeling te maken kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise in aanmerking komen voor vergoeding krachtens artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Maastricht, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Anders dan de vreemdeling in zijn verweerschrift aanvoert, is het hoger beroep ontvankelijk nu in de aan de Afdeling overgelegde algemene machtiging van het COa is vermeld dat degene die het hogerberoepschrift heeft ingediend is gemachtigd tot het instellen van hoger beroep.
Het betoog van de vreemdeling faalt.
2. Het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: Bureau Documenten) heeft in het onderzoeksrapport waarvan de vreemdeling de resultaten door middel van de te verrichten contra-expertise wil bestrijden, vermeld dat het zeer wel mogelijk is dat de door de vreemdeling overgelegde krant niet is uitgegeven door de hierop vermelde of een andere uitgever, omdat de krant niet te vinden is op openbare bronnen op het internet, de lay-out van de krant en de kwaliteit van het drukwerk slecht zijn en omdat het artikel waarin de vreemdeling wordt vermeld, inhoudelijk afwijkt van intern bekende informatie. Verder heeft Bureau Documenten vermeld dat het geen zichtbare sporen van gewijzigde gegevens heeft aangetroffen op de door de vreemdeling overgelegde uitspraak van een rechtbank en dat het, wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal, niet met voldoende zekerheid een uitspraak kan doen over de echtheid van dit document, niet kan vaststellen of het is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie of autoriteit en evenmin of het inhoudelijk juist is.
3. Het COa heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor het laten verrichten van de contra-expertise geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. Het COa heeft aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangezochte opsteller van de contra-expertise (hierna: de opsteller) deskundig is op het gebied van documentenonderzoek omdat uit de door de vreemdeling overgelegde stukken, te weten het curriculum vitae en een lijst van publicaties van de opsteller, blijkt dat de opsteller een linguïst is die taalkundig onderzoek doet.
4. De rechtbank heeft overwogen dat het COa de kosten van de contra-expertise moet vergoeden. De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat het COa slechts in zeer evidente gevallen een oordeel toekomt over het ontbreken van de noodzaak van het aanwenden van een procesrechtelijk middel. Zo'n geval doet zich volgens de rechtbank in deze zaak niet voor, omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de opsteller vanuit zijn deskundigheid uitspraken kan doen over de inhoud van het deskundigenrapport.
5. In de grieven bestrijdt het COa deze overwegingen.
5.1. Het COa voert terecht aan dat de rechtbank ten onrechte haar eigen oordeel in de plaats heeft gesteld van dat van het COa. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 19 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9320) volgt dat het COa bij de toepassing van artikel 17, eerste lid en tweede lid, van de Rva 2005 beoordelingsruimte toekomt, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan het COa om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat het COa vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten. De rechtbank heeft niet onderkend dat zij die beoordeling terughoudend moet toetsen.
Voorts voert het COa terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het COa moet beoordelen of de opsteller beschikt over de voor documentenonderzoek vereiste deskundigheid, omdat de contra-expertise daadwerkelijk moet kunnen bijdragen aan het onderzoek in de asielzaak de vreemdeling. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1232, moet een opsteller van een contra-expertise waarmee een vreemdeling de uitkomsten van een documentenonderzoek door Bureau Documenten wil bestrijden, beschikken over een specifieke deskundigheid die hem in staat stelt om te beoordelen of een document authentiek dan wel vals of vervalst is. Uit de onder 3. vermelde stukken blijkt dat de opsteller linguïst is en taalkundig onderzoek doet. Het onderzoek waarvan de vreemdeling de resultaten door middel van de contra-expertise wil bestrijden, is echter geen taalkundig onderzoek. De vreemdeling heeft met deze stukken niet aannemelijk gemaakt dat de opsteller naast zijn deskundigheid als linguïst beschikt over de hiervoor bedoelde specifieke deskundigheid die hem in staat stelt om te beoordelen of de door de vreemdeling overgelegde documenten authentiek zijn. Het COa heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kosten van de contra-expertise geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005.
De grieven slagen.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 oktober 2015 alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 februari 2016 in zaak nr. 15/18983;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. De Keizer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2016
716.