ECLI:NL:RVS:2010:BL9320

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907879/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • A.W.M. Bijloos
  • S.J.E. Horstink von Meyenfeldt
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodzakelijke kosten voor asielzoekers door het COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, waarin het COA werd verplicht om een nieuw besluit te nemen over de vergoeding van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het COA geen beoordelingsvrijheid toekwam bij de beoordeling van noodzakelijke kosten, wat het COA betwistte. De Raad van State oordeelt dat het COA wel degelijk beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van noodzakelijke kosten, zoals bedoeld in artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De Raad van State benadrukt dat de rechtbank terughoudend moet toetsen of de besluitvorming van het COA voldoet aan de algemene rechtsbeginselen, maar dat zij haar eigen oordeel over de noodzakelijkheid van de kosten niet in de plaats mag stellen van dat van het COA. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond. De zaak wordt terugverwezen naar het COA voor een nieuw besluit, waarbij het COA de eerder gegeven richtlijnen in acht moet nemen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het COA en de grenzen van de toetsing door de rechter.

Uitspraak

200907879/1/V1.
Datum uitspraak: 19 maart 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 23 september 2009 in zaak nr. 09/19317 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2009 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) een verzoek van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om vergoeding van kosten voor een contra expertise documentenonderzoek afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op het verzoek neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2010, waar het COa, vertegenwoordigd door mr. E.E. van der Kamp, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister van Justitie (hierna: de minister) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COa.
In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door het COa opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
In de toelichting op artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Het gaat om kosten waarvan in redelijkheid geoordeeld kan worden dat zij noodzakelijk zijn. Het orgaan zal deze kosten in alle redelijkheid als buitengewoon moeten kunnen aanmerken. Voorwaarde hierbij is dat de kosten in enige mate (direct of indirect) gerelateerd zijn aan het verblijf in de voorziening of aan de (medische en mentale) situatie van betrokkene. Dat betekent dat het mogelijk is dat ook kosten vergoed kunnen worden die niet opgehangen zijn aan, of verbonden zijn met de asielprocedure. […]".
2.2. In de grief klaagt het COa dat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa geen beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling of sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, zodat de rechtbank zich daarover een volledig eigen oordeel diende te vormen. Daartoe voert het COa aan dat uit de tekst van artikel 17 van de Rva 2005 en de toelichting daarop volgt dat het COa een discretionaire bevoegdheid toekomt die als beoordelingsvrijheid kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarom een onjuiste maatstaf aangelegd en ten onrechte haar eigen oordeel in de plaats gesteld van dat van het COa.
2.2.1. Gezien de tekst van artikel 17, eerste lid en tweede lid, van de Rva 2005 en de toelichting daarop, komt het COa bij de toepassing van deze bepaling beoordelingsvrijheid toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan het COa om te beoordelen of de kosten noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat het COa vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd. De rechtbank dient die beoordeling terughoudend te toetsen. Deze terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechtbank moet toetsen of de besluitvorming over de vraag, of sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan algemene rechtsbeginselen, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering. De rechtbank mag bij die toetsing haar oordeel over de noodzakelijkheid van de vergoeding van de kosten echter niet in de plaats stellen van dat van het COa. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen het COa overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 13 mei 2009 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de kosten voor het opstellen van een contra-expertise documentenonderzoek noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. Daartoe voert hij aan dat, anders dan het COa stelt in het besluit van 13 mei 2009, in de begeleidende brief bij het voornemen van 18 februari 2009 van de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, expliciet de mogelijkheid is geboden een contra-expertise documentenonderzoek te laten verrichten. Die brief heeft de vreemdeling overgelegd aan het COa. Ook heeft de staatssecretaris bij brief van 4 maart 2009 aan de vreemdeling vier weken uitstel verleend voor het laten verrichten van een contra-expertise. Daarnaast stelt de vreemdeling dat, samengevat weergegeven, hij in de asielprocedure alleen door middel van een contra expertise de ter zake uitgevoerde onderzoeken door de Koninklijke Marechaussee (hierna: de Kmar) en het Bureau Documenten kan bestrijden, om zo alsnog de authenticiteit van de door hem overgelegde documenten aannemelijk te maken. Verder is het door het COa gemaakte onderscheid tussen enerzijds taalanalyses door het Bureau Land en Taal en anderzijds documentenonderzoeken, zoals dat in dit geval door de Kmar en het Bureau Documenten heeft plaatsgevonden, volgens de vreemdeling niet gerechtvaardigd.
2.4.1. Indien, zoals in het onderhavige geval, documenten ter onderbouwing van een herhaalde aanvraag zijn overgelegd en waarvan de staatssecretaris heeft gesteld dat de authenticiteit niet is aangetoond, staat het de vreemdeling vrij om die authenticiteit door middel van een contra-expertise aan te tonen.
De omstandigheid dat de staatssecretaris de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld een contra expertise documentenonderzoek te laten verrichten, maakt niet dat het COa gehouden zou zijn de kosten voor het opstellen daarvan aan te merken als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005.
2.4.2. Zoals het COa ter zitting heeft toegelicht, is een documentenonderzoek een technische beoordeling waarbij, onder meer, het document wordt vergeleken met een brondocument, indien dat beschikbaar is, en wordt vastgesteld of vervalsingstechnieken zijn toegepast. Deze beoordeling kan in de asielprocedure door de rechter worden gecontroleerd, zodat het COa kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de kosten verbonden aan het opstellen van een contra-expertise naar de authenticiteit van documenten in beginsel niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het COa zich in het besluit van 13 mei 2009 niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten voor het opstellen van een contra-expertise documentenonderzoek geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Het inleidende beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 23 september 2009 in zaak nr. 09/19317;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.J.E. Horstink von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk
voorzitter
w.g. Groeneweg
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010
32-587.
Verzonden: 19 maart 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser