ECLI:NL:RBDHA:2019:14530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens wangedrag door het versturen van seksueel getinte berichten via WhatsApp

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair, eiser, en de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie, verweerder. Eiser is op 18 juni 2018 ontslagen wegens wangedrag, specifiek het versturen van seksueel getinte berichten via WhatsApp aan een vrouwelijke collega. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit en tegen het bestreden besluit van 13 december 2018, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van januari 2016 tot september 2016 seksueel getinte berichten heeft verstuurd naar betrokkene, die hierop negatief heeft gereageerd. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake was van wederkerigheid in de communicatie en dat eiser zich bewust was van zijn gezagspositie ten opzichte van betrokkene. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het gedrag van eiser als wangedrag kan worden aangemerkt en dat het ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het gedrag.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hem een toezegging is gedaan dat in plaats van ontslag een ambtsbericht zou volgen. De rechtbank heeft echter geen bewijs gevonden voor deze claim en heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7872 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2018 (het primaire besluit) heeft de Minister van Defensie eiser op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) met ingang van 1 juli 2018 ontslag verleend wegens wangedrag.
Eiser heeft bij brief van 29 november 2018 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 13 december 2018 (het bestreden besluit) heeft de Staatssecretaris van Defensie het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. W.E. Louwerse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.L. Visser

Overwegingen

1.1.
In verband met wijziging van taken is de besluitvorming voortgezet ten name van de Staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van Staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
1.2.
Eiser is per 26 april 1995 aangesteld als militair en ingedeeld bij de Koninklijke Landmacht. Hij is vanaf 18 april 2016 werkzaam geweest als [CSM] (CSM) bij [G] ([G]).
1.3.
Op 18 april 2017 heeft [betrokkene] (betrokkene), eveneens werkzaam als militair bij [G] , bij haar commandant een mondelinge klacht ingediend tegen eiser, inhoudende dat zijn ongewenste gedrag als CSM, enerzijds door diverse seksueel getinte WhatsApp berichten te sturen en anderzijds door onwenselijke verbale uitlatingen, een intimiderende en onaangename omgeving creëerde. Op 4 mei 2017 heeft zij een schriftelijke klacht ingediend bij de Commissie Ongewenst Gedrag (COG). De COG heeft in haar advies van 27 september 2017 aan de commandant (C-) [G] geconcludeerd dat de klacht gegrond is en geadviseerd conform te beslissen.
1.4.
Op verzoek van de C- [G] is vervolgens door de commissie Intern Onderzoek Defensie (commissie IOD) op 2 januari 2018 het Rapport inzake het huishoudelijk onderzoek naar het ongewenste gedrag van eiser uitgebracht over onder meer de context van de WhatsApp-berichten van eiser aan betrokkene in de periode 1 januari 2016 tot en met
23 april 2017.
1.5.
Bij besluit van 17 januari 2018 is eiser met ingang van 18 januari 2018 in zijn ambt geschorst met inhouding van een derde gedeelte van zijn bezoldiging, omdat hij in aanmerking zal worden gebracht voor ontslag wegens ongewenst gedrag. Voorts is hem de toegang ontzegd tot kazernes.
1.6.
Op 26 april 2018 heeft de Commissie van Onderzoek en Advies OOCL (COA), naar aanleiding van de voordracht tot ontslag wegens wangedrag, een advies uitgebracht.
1.7.
Bij het primaire besluit is eiser met ingang van 1 juli 2018 ontslag verleend wegens wangedrag. Het advies van de COA wordt integraal overgenomen.
1.8.
Eiser heeft bij brief van 27 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 22 november 2018 is aan eiser meegedeeld dat de verdaging van de beslistermijn op dit bezwaar onbevoegd is gedaan door het Hoofd Bureau Bedrijfsvoering en eiser wordt, met vergoeding van gemaakte kosten in bezwaar, een dwangsom van
€ 1.260,- toegekend in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het primaire besluit.
2. Eiser heeft bij brief van 29 november 2018 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser wordt thans nog verweten dat hij ongewenste seksueel getinte berichten heeft verstuurd in de periode januari 2016 tot september 2016. Het had eiser op grond van de berichten van betrokkene duidelijk moeten zijn dat zij geen prijs (meer) stelde op zijn seksueel getinte berichten. Desondanks is hij gedurende een lange periode doorgegaan met het eenzijdig versturen van dergelijke berichten. Betrokkene heeft de berichten afgekapt door te reageren met een korte reactie, zonder seksuele inhoud, of door eisers berichten te negeren. Er was geen sprake van wederkerigheid en niet is gebleken dat zij de berichten kon waarderen. Verweerder rekent het eiser zwaar aan dat, nu tussen hem en betrokkene sprake was van een functionele gezagsverhouding vanaf het moment dat hij CSM is geworden, hij zich bewust was van de verandering van zijn positie en dat hij ook nadien grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Verweerder meent dat sprake is van toerekenbaar wangedrag en acht ontslag wegens wangedrag niet onevenredig aan de aard en ernst van het verweten wangedrag.
4. Eiser heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
5.1.
Verweerder heeft eiser de maximale dwangsom toegekend wegens overschrijding van de wettelijke beslistermijn en op 13 december 2018 beslist op het bezwaar van eiser. Nu eiser ter zitting heeft meegedeeld dat het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit is afgehandeld, zal de rechtbank het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaren.
5.2.
Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het door eiser ingestelde beroep mede betrekking op het bestreden besluit.
6.1.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
6.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van de Raad van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze maatstaf is evenzeer aangewezen voor ontslag wegens wangedrag (uitspraak van de Raad van 29 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM6967).
7.1.
Vast staat dat eiser via WhatsApp seksueel getinte berichten naar betrokkene heeft gestuurd in de periode januari 2016 tot september 2016. Eiser heeft gesteld dat de reacties van betrokkene op zijn berichten er op wezen dat zij het contact met hem warm wilde houden en dat zij hem aan het teasen was. De rechtbank heeft niet de overtuiging kunnen verkrijgen dat betrokkene heeft gereageerd met berichten met eenzelfde karakter dan wel heeft laten blijken dat zij het contact op prijs stelde. Betrokkene heeft op 15 januari 2016 op WhatsApp berichten van eiser over seksuele handelingen die hij met haar zou willen verrichten gereageerd met “Nou… dat kan niet hoor, collega.”, “Het gaat niet gebeuren” en “Omdat het niet gaat gebeuren. Kan geen reden verzinnen waarom wel, dus ja…dan blijft er maar 1 optie over. En nee is ook een antwoord.” en op 24 februari 2016 met “..een echte leider accepteert een nee”. Betrokkene heeft op 26 januari 2016 geen antwoord gegeven op een seksueel getint bericht, op 25 april 2016 kortaf gereageerd en op 30 juni 2016 uiteindelijk gereageerd met “..nee is gewoon een antwoord”. Uit de reacties van betrokkene kan juist worden afgeleid dat zij de seksueel getinte berichten niet op prijs stelde. Dat een enkel bericht van betrokkene werd afgesloten met een knipoog of een smiley maakt dit niet anders. Verweerder heeft benadrukt dat tussen eiser en betrokkene sprake is van een functionele gezagsverhouding vanaf het moment dat eiser CSM is geworden. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat, gelet op eisers opmerking in zijn berichten van
15 januari 2016 (15:57 uur) “..dat kan straks niet meer als ik CSM ben” en “Dan moet ik me gedragen”, eiser zich bewust was van de verandering van zijn positie en dat hij nadien toch grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Dit mag eiser worden verweten. Verweerder heeft de gedragingen van eiser terecht als wangedrag aangemerkt.
7.2.
Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het wangedrag eiser niet kan worden toegerekend. Dat betekent dat verweerder bevoegd was eiser ontslag te verlenen.
7.3.
Eiser heeft aangevoerd dat hem door de behandelaar bezwaar en beroep een toezegging is gedaan dat in plaats van ontslag een ambtsbericht zou volgen.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (uitspraak van de Raad van 25 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:275).
De behandelaar bezwaar en beroep heeft betwist dat zij de gestelde toezegging heeft gedaan. Er heeft slechts telefonisch contact plaatsgevonden met de gemachtigde van eiser over de voortgang van de behandeling van het bezwaar, waarbij is gesproken over opties, waaronder de optie dat het ontslagbesluit omgezet zou kunnen worden in een ambtsbericht.
De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar heeft verwezen naar telefoongesprekken in oktober 2018 en op 19 november 2018, waarbij zou zijn gesproken over een ambtsbericht, maar er zijn geen aanknopingspunten in het dossier dat sprake is geweest van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging. De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan toezeggingen zijn gedaan zoals hiervoor bedoeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
7.4.
Verweerder heeft toegelicht dat eiser in zijn functie van CSM mede verantwoordelijk is voor het bewaken en bevorderen van de integriteit van de eenheid. Niet voor niets wordt de CSM de “moeder van de compagnie” genoemd. Van een CSM wordt verwacht dat hij er is voor al het personeel en zeker voor de onderofficieren. Wederzijds vertrouwen vormt hiervoor de basis. De rechtbank overweegt dat de bijzondere positie van de CSM in de eenheid maakt dat sprake is van functionele gezagsverhouding. Dat eiser geen leidinggevende is geweest van betrokkene kan hier niet aan afdoen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiser diverse keuzemomenten heeft gehad waarop hij zich kon en moest realiseren dat hij ongewenst gedrag vertoonde.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het gedrag van eiser en het feit dat hij zich bewust was van wat (de verandering van) zijn positie met zich meebracht, het verlenen van ontslag niet als onevenredig kan worden beschouwd.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit dient ongegrond te worden verklaard.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 512,- en wegingsfactor 0,5). Voor het overige bestaat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 september 2019.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.