ECLI:NL:RBDHA:2019:14143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
NL19.26676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiseres met zwakbegaafdheid en geloofwaardigheid van bekering tot het Christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de gestelde bekering tot het Christendom niet geloofwaardig werd geacht. De eiseres, die zwakbegaafd is, voerde aan dat haar kwetsbaarheid onvoldoende was meegewogen in de beoordeling van haar asielaanvraag. Tijdens de zitting op 4 december 2019 was de eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na een verzoek van de eiseres om heropening, waarna zij schriftelijk heeft gereageerd op het proces-verbaal van de zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde nationaliteit en identiteit van de eiseres geloofwaardig achtte, maar niet haar bekering tot het Christendom. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, waaronder haar psychische kwetsbaarheid en de verklaringen van een psycholoog, in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris voldoende zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat de verklaringen van de eiseres over haar bekering vaag en niet overtuigend waren.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij te vrezen had voor de Iraanse autoriteiten, ondanks haar verklaringen over een inval door de autoriteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26676

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

ProcesverloopBij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Eiseres heeft verzocht om heropening van het onderzoek. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en eiseres in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het proces-verbaal van de zitting. Eiseres heeft een reactie ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft kort weergegeven aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij zich in Iran heeft bekeerd tot het Christendom en dat zij om die reden door de Iraanse autoriteiten wordt vervolgd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw [1] . Verweerder heeft de gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht, maar niet haar gestelde bekering tot het Christendom en haar daaruit voortvloeiende vrees voor de Iraanse autoriteiten.
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Kwetsbaarheid
4. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar kwetsbaarheid. Daarbij wijst zij op de brief van 9 april 2019 van een psycholoog en psychiater waarin wordt meegedeeld dat uit een intelligentieonderzoek is gebleken dat zij zwakbegaafd is. Ook wijst eiseres op het afschrift van haar patiëntendossier van 24 oktober 2019, waarin melding wordt gemaakt van het door elkaar halen van medicijnen, het verzoek om verwijzing voor psychische behandeling, depressie, vergeetachtigheid en slecht slapen. Verder wijst eiseres op de verklaring van VluchtelingenWerk Nederland van 13 november 2019, waarin wordt meegedeeld dat eiseres in een gesprek een verwarde indruk heeft gemaakt. In dit kader beroept eiseres zich op Werkinstructie 2015/8 van verweerder en op artikel 24 van de Procedurerichtlijn [2] .
5. Verweerder heeft het bestreden besluit met name gebaseerd op de verklaringen van eiseres in het nader gehoor. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van dit gehoor blijkt dat verweerder de aanbevelingen uit het door hem opgevraagde medische advies van het FMMU [3] in acht heeft genomen. Zo zijn op diverse momenten pauzes ingelast, is op diverse momenten aan eiseres gevraagd of het nog goed met haar ging, en zijn op diverse momenten verhelderende vragen aan eiseres gesteld. Anders dan eiseres stelt, heeft dit advies niet enkel betrekking op fysieke aspecten aangezien blijkens het advies psychische beperkingen zijn vastgesteld. Het is niet van doorslaggevende betekenis dat in het advies niet expliciet is ingegaan op de mate van begaafdheid van eiseres. De rechtbank stelt namelijk verder vast dat uit het rapport van het nader gehoor niet blijkt dat eiseres niet in staat zou zijn geweest om haar relaas naar voren te brengen of om de aan haar gestelde vragen te beantwoorden. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat eiseres tijdens dit gehoor zelf heeft verklaard dat zij zich in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden en dat zij tevreden was over hoe het gehoor is verlopen.
6. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het horen van eiseres en heeft mogen uitgaan van de verklaringen van eiseres in het nader gehoor.
Bekering
7. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat haar bekering tot het Christendom niet geloofwaardig is.
8. Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van een door een vreemdeling gestelde bekering aan de hand van zijn Werkinstructie 2018/10 [4] . Deze gaat ervan uit dat een bekering voortkomt uit een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De vreemdeling moet daarom kunnen verklaren over eigen ervaringen en persoonlijke beleving ten aanzien van het proces van en de motieven voor bekering, en daarnaast over basale kennis van het geloof en over geloofsactiviteiten. Deze werkinstructie betreft een verbetering van de eerdere vaste gedragslijn van verweerder [5] , die op grond van vaste jurisprudentie een rechtmatige wijze van beoordelen is [6] .
9. Verweerder heeft aan eiseres tegengeworpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over haar afkeer van de Islam. De rechtbank volgt verweerder hierin. Zo heeft eiseres enerzijds verklaard dat zij vóór haar bekering van binnen in God geloofde (maar zich nog aan de Islamitische verplichtingen hield) [7] , anderzijds dat zij aanvankelijk in het geheel niet gelovig was [8] en later dat zij aanvankelijk moslima was [9] . De stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende is ingegaan op haar verklaring dat zij mede van de Islam is afgekeerd omdat zij seksueel is misbruikt door praktiserende moslims, waaronder haar neef, kan dit niet anders maken. Dit geldt evenzeer voor de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij zich opnieuw tot een levensbeschouwing met verplichtingen heeft gekeerd, omdat zij niet heeft verklaard dit zo te ervaren. Deze zaak verschilt dan ook van de uitspraak van 1 augustus 2018 [10] waarop eiseres een beroep heeft gedaan, nu daarin geen sprake was van tegenstrijdige verklaringen. Ook verschilt deze zaak met de uitspraak van 13 november 2017 [11] nu in dit geval geen sprake is van de tegenwerping dat er summier is verklaard.
10. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres tegengeworpen dat haar verklaringen vaag, algemeen en summier zijn en niet zijn gerelateerd aan de inhoud van het Christendom. De rechtbank volgt verweerder ook hierin. Zo heeft eiseres in antwoord op de vraag wat haar gestelde bekering voor haar betekende slechts kunnen antwoorden dat zij blij werd, dat zij in gezelschap van goede mensen is gekomen [12] en dat zij het fijn vond om naar de kerk te gaan en om de kerk bij te staan [13] . Dergelijke verklaringen geven geen blijk van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Hierbij heeft verweerder terecht overwogen dat verklaringen van eiseres die na afloop van het gehoor ten overstaan van haar gemachtigde zouden zijn gedaan dit niet anders kunnen maken, aangezien een uitleg waarom deze verklaringen niet al in het nader gehoor konden zijn gedaan ontbreekt.
11. Ook heeft verweerder aan eiseres tegengeworpen dat zij haar gestelde keuze voor de protestantse stroming binnen het Christendom niet inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt verweerder hierin. Eiseres heeft immers verklaard dat zij zich rekent tot het protestantisme [14] en dat zij sinds 2015 daarmee bekend is [15] , terwijl zij desgevraagd niet kan uitleggen om welke beweegredenen zij voor die stroming heeft gekozen [16] . Het enkele feit dat haar broers eerder voor het protestantisme hebben gekozen is daarvoor onvoldoende. Anders dan eiseres stelt, is niet van haar verwacht om ook inzicht te geven in andere geloofsstromingen zodat de beoordeling in zoverre in overeenstemming is met de Werkinstructie 2018/10 en de voornoemde uitspraak van 13 november 2017.
12. Verder heeft verweerder aan eiseres tegengeworpen dat zij weinig kan verklaren over de inhoud van de door haar gestelde bezoeken aan een huiskerk in Iran. De rechtbank volgt verweerder hierin. Immers heeft eiseres verklaard dat zij regelmatig bijeenkomsten van de huiskerk bezocht [17] , terwijl zij niet heeft kunnen verklaren wat er op deze bijeenkomsten inhoudelijk werd besproken [18] . Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank dergelijke verklaringen ook niet terug in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Verweerder heeft hierbij in de beoordeling kunnen betrekken dat het bevreemding wekt dat eiseres wel veel feitelijkheden over de bijeenkomsten van de huiskerk heeft kunnen noemen, zoals plaatsen, tijden en namen van leden. De stelling van eiseres dat beperkte verklaringen over het bezoek aan huiskerken in de asielzaken van haar broers niet heeft geleid tot een afwijzing maakt het voorgaande niet anders, gelet op de uiteenzetting van verweerder in het bestreden besluit dat dit slechts één aspect is in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het bekeringsproces.
13. Eiseres heeft een kopie van een doopakte van 31 juli 2018 van de Perzische kerk Kores overgelegd en een kopie van een verklaring van deze kerk van 19 november 2019 waarin staat dat zij lid is, de diensten bezoekt, in de muziekgroep zingt en deelneemt aan Bijbelstudies. Op grond van voornoemde werkinstructie 2018/10 en voornoemde vaste jurisprudentie worden documenten van kerkelijke instanties in de beoordeling betrokken, maar blijft het uitgangspunt dat de vreemdeling ten overstaan van verweerder geloofwaardige verklaringen aflegt over de gestelde bekering [19] . Gelet op wat hiervoor is overwogen, kunnen deze documenten eiseres dan ook niet baten.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde bekering tot het Christendom van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Vrees voor de Iraanse autoriteiten
15. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het niet aannemelijk is dat zij te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten.
16. In het nader gehoor heeft eiseres verklaard dat er voorafgaand aan haar vertrek uit Iran een inval heeft plaatsgevonden door de Iraanse autoriteiten in het huis waar zij met het haar broer, zus en moeder woonde. Daarbij heeft eiseres verklaard dat haar broers en zijzelf zouden worden gezocht omdat zij zijn bekeerd tot het Christendom [20] . Uit het voorgaande is gebleken dat niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht dat eiseres tot het Christendom is bekeerd of in Iran huiskerken heeft bezocht. Om die reden heeft verweerder eveneens niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiseres in Iran zou worden gezocht vanwege bekering tot het Christendom. Eveneens is hiervoor reeds overwogen dat de omstandigheid dat in de asielzaken van haar broers wel sprake is van een geloofwaardige bekering tot het Christendom dit niet anders maakt.
17. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij christelijke uitlatingen plaatst op haar Facebook-pagina. Daargelaten of dit daadwerkelijk het geval is, heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten hiervan kennis hebben.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht Advies B.V.
4.https://ind.nl/Documents/WI%202018-10.pdf.
5.Aldus de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 13 november 2018 (
6.Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en 30 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1068).
7.Rapport nader gehoor, pagina 8, eerste alinea.
8.Rapport nader gehoor, pagina 8, tweede alinea.
9.Rapport nader gehoor, pagina 12.
10.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 1 augustus 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:9316.
11.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3079.
12.Rapport nader gehoor, pagina 12.
13.Rapport nader gehoor, pagina 23.
14.Rapport gehoor aanmeldfase, pagina 4.
15.Rapport nader gehoor, pagina 11.
16.Rapport nader gehoor, pagina’s 13, 14 en 16.
17.Rapport nader gehoor, pagina 5.
18.Rapport nader gehoor, pagina 19.
19.Zulks is verder in overeenstemming met de door eiseres aangehaalde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3009 en van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 maart 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111 (F.G. tegen Zweden) en 5 juli 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0705DEC007060214 (J.G. tegen Nederland).
20.Rapport nader gehoor, pagina 22.