ECLI:NL:RBDHA:2019:14017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
NL19.22342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een minderjarige in het kader van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een minderjarige, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser voerde aan dat hij minderjarig was en dat de leeftijdsschouw niet deugdelijk was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de leeftijdsschouw voldoende was uitgevoerd en dat de registratie van de eiser als meerderjarig in Italië op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist was. De rechtbank oordeelde verder dat de eiser niet als kwetsbaar kon worden aangemerkt en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde vast dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.22342

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackeij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen en die op te sturen naar Bureau Documenten. Dat heeft eiser op 9 oktober 2019 gedaan. Daarnaast heeft eiser op 8 november 2019 medische stukken overgelegd. Vervolgens heeft verweerder op 13 november 2019 de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten overgelegd en op de nader overgelegde stukken gereageerd. Daarna heeft eiser op 9 december 2019 nog een reactie gegeven.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 11 december 2019 gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser stelt te zijn geboren op 10 januari 2002. Eiser voert in beroep aan dat hij minderjarig is, waardoor verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen. Verweerder heeft ten onrechte geoordeeld dat eiser meerderjarig is. Verweerder heeft een leeftijdsschouw uitgevoerd en daarbij geconcludeerd dat er wordt getwijfeld aan eisers leeftijd, maar die conclusie is niet goed onderbouwd. Vervolgens gaat verweerder uit van de in Italië geregistreerde geboortedatum van 10 januari 1992, maar er zijn voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Uit de Italiaanse geboorteregistratie zou namelijk blijken dat eiser 27 jaar oud is, terwijl de AVIM hem 19 jaar oud schat. Daarnaast heeft eiser zijn minderjarigheid onderbouwd met een geboorteakte, een bewijs van geboorte en een verklaring onder ede van zijn broer. Verder blijkt uit het aanmeldgehoor AMV van 19 april 2019 dat eiser in Italië ook heeft opgegeven dat hij minderjarig is, maar dat de Italiaanse autoriteiten een fout hebben gemaakt in het jaartal. Eiser heeft aangegeven dat dit gecorrigeerd moest worden, maar dit is niet gebeurd. Het is bekend dat er in Italië fouten worden gemaakt bij leeftijdsregistratie, zoals ook blijkt uit de uitspraak van 27 oktober 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:12539) van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, waarin wordt verwezen naar een Country report van AIDA (Asylum Information Database) van 28 februari 2017. Gelet op het voorgaande is een leeftijdsonderzoek geboden, aldus eiser.
2.1.
Omdat sprake is van een terugnamesituatie als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, kan eiser geen beroep doen op de verantwoordelijkheidscriteria van Hoofdstuk III van die verordening. Voor zover eiser aanvoert dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag op grond van artikel 8 van de Dublinverordening, kan dat beroep - ongeacht eisers daadwerkelijke leeftijd – dus niet slagen. Desalniettemin voorziet de Dublinverordening in specifieke waarborgen voor minderjarigen. Daarnaast kan verweerder asielaanvragen onverplicht in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, waarbij de gestelde minderjarigheid van eiser van belang kan zijn.
2.2.
Verweerder heeft in Werkinstructie 2018/19 Leeftijdsbepaling als beleid opgenomen dat iedere vreemdeling die zijn gestelde minderjarigheid niet kan aantonen met bewijsmiddelen, bij binnenkomst wordt geschouwd. Niet in geschil is dat eiser bij binnenkomst in Nederland geen identificerende documenten heeft overgelegd. Vaststaat dat de AVIM en de IND bij de leeftijdsschouw afzonderlijk van elkaar hebben geconcludeerd dat ze twijfelen aan de door eiser opgegeven leeftijd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de AVIM en de IND. De AVIM heeft onder andere opgemerkt dat eiser snorharen, een kleine zichtbare adamsappel en een klein baardje heeft. Daarnaast heeft de AVIM opgemerkt dat zij hem rond de 19 jaar oud schatten en dat hij een volwassen indruk maakt. De IND heeft onder andere opgemerkt dat eiser een duidelijk zichtbare adamsappel en lichte stoppels heeft. Daarnaast heeft de IND opgemerkt dat ineengedoken zit en rustig en verlegen overkomt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende deugdelijk onderbouwd dat er wordt getwijfeld aan de door eiser opgegeven leeftijd.
2.3.
Omdat er werd getwijfeld aan de door eiser opgegeven leeftijd, heeft verweerder op grond van artikel 34 van de Dublinverordening een verzoek om informatie gedaan bij de autoriteiten van Italië. Uit het antwoord van de Italiaanse autoriteiten bleek dat eiser daar als meerderjarig is geregistreerd. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de leeftijdsregistratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank wijst hierbij op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder andere de uitspraken van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3743) en 2 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2984).
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De enkele stelling van eiser dat de Italiaanse autoriteiten een fout hebben gemaakt en dat dit ondanks eisers verzoek niet werd gecorrigeerd, biedt geen aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken. Evenmin biedt de door eiser genoemde uitspraak van 27 oktober 2017 aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken, omdat die uitspraak is vernietigd door de Afdeling. Het rapport van AIDA biedt ook geen aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken, aangezien uit dit rapport niet volgt dat bij het registreren van geboortedata in Italië stelselmatig fouten worden gemaakt en daaruit niet blijkt dat de Italiaanse autoriteiten in het geval van eiser bij de registratie van zijn geboortedatum fouten hebben gemaakt. Uit de omstandigheid dat de AVIM eiser 19 jaar in plaats van 27 jaar oud heeft geschat, blijkt evenmin dat er in Italië een onjuiste geboortedatum is geregistreerd. Het verschil in uiterlijk tussen 19 jaar en 27 jaar oud is niet dusdanig groot dat er op voorhand vanuit moet worden gegaan dat de AVIM ten onrechte van meerderjarigheid uitgaat. Ook uit de door eiser overgelegde kopie van een geboorteakte en de kopie van de verklaring onder ede van zijn broer, blijkt niet dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is. Verweerder heeft namelijk terecht overwogen dat dit geen identificerende documenten zijn, vanwege het ontbreken van pasfoto’s. Bovendien acht de rechtbank van belang dat Bureau Documenten heeft vermeld dat de geboorteakte alleen als scan is verstuurd, waardoor het document niet op echtheidskenmerken kan worden gecontroleerd. Het betoog van eiser dat er wel degelijk een origineel document is verstuurd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft wel een verzendbewijs overgelegd, maar daaruit blijkt niet wat voor document er is verzonden.
2.5.
Ook het in beroep overgelegde bewijs van geboorte maakt niet dat niet langer van de geboorteregistratie in Italië kan worden uitgegaan. Bureau Documenten wijst er de verklaring van onderzoek met name op dat de Nigeriaanse autoriteiten aan iemand van jonger dan 18 jaar oud een geboorteakte verstrekken en aan iemand van ouder dan 18 jaar oud een bewijs van geboorte. De Nigeriaanse autoriteiten zouden op 11 juni 2019 een geboorteakte hebben verstrekt en op 24 september 2019 een bewijs van geboorte hebben afgegeven. Eiser was – naar gesteld – op beide momenten minderjarig. De geboorteakte is dus niet onbevoegd verstrekt, maar aangezien daarvan alleen een kopie is ingezonden heeft dat niet de bewijskracht die eiser eraan toekent. Het bewijs van geboorte is wel in origineel overgelegd, maar volgens Bureau Documenten dus onbevoegd afgegeven. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat verweerder ook aan het bewijs van geboorte niet de waarde heeft hoeven hechten die eiser eraan toekent. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht van belang geacht dat uit het Algemeen ambtsbericht Nigeria van 27 juni 2018 blijkt dat de afgifte van identiteitsdocumenten bijzonder fraudegevoelig is. De rechtbank volgt eiser weliswaar in zijn betoog dat Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat het bewijs van geboorte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is, maar Bureau Documenten heeft ook vermeld dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak en afgifte en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Ook al zou het bewijs van geboorte authentiek zijn, dan is daarmee in het geval van eiser dus nog niet aangetoond dat de daarin vermelde geboortedatum juist is. De ingeleverde verklaring van – naar zeggen – eisers broer voegt evenmin voldoende aan het bewijs toe, want deze verklaring is niet vanuit een objectieve bron afkomstig.
2.6.
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is, althans dat hij minderjarig is en dus voor de toepassing van de Dublinverordening dienovereenkomstig moet worden behandeld. Verweerder kon daarom uitgaan van de meerderjarigheid van eiser en hij had dus geen leeftijdsonderzoek hoeven aanbieden. De beroepsgrond faalt.
3. Eiser voert vervolgens aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat sprake is structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser wijst daarbij op het AIDA-rapport van 16 april 2019 en het SFH-OSAR-rapport van 8 mei 2019. Ook wijst eiser op het nieuwsbericht van SFH-OSAR van 23 september 2019. Eiser zal op straat belanden in Italië. Ten onrechte is eiser niet als kwetsbaar aangemerkt, terwijl hij minderjarig en depressief is, ernstige PTSS heeft en afhankelijk is van zijn jeugdbeschermer. Eiser wijst daarbij op zijn medische dossier en op een brief van zijn huisarts. Verweerder moet in verband met die kwetsbaarheid in ieder geval individuele garanties verkrijgen dat eiser zal worden opgevangen en de medische voorzieningen zal krijgen die hij nodig heeft. Eiser wijst daarbij op het arrest Tarakhel t. Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Daarnaast wijst eiser op een getroffen
interim measurevan het EHRM.
3.1.
Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit anders is.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) overwogen dat verweerder ten aanzien van Italië terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) onder meer geoordeeld dat dit ook geldt voor kwetsbare personen. De Afdeling heeft het door eiser genoemde AIDA rapport van 6 mei 2019 in dat oordeel betrokken.
3.3.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Voor zover de Afdeling het rapport van SFH van 8 mei 2019 nog niet eerder heeft betrokken, schept deze informatie geen wezenlijk ander beeld van de situatie zoals die door de Afdeling is beoordeeld. Het rapport ziet namelijk op een periode waar de Afdeling zich in de uitspraak van 12 juni 2019 al over heeft uitgelaten. Het door eiser overgelegde nieuwsbericht van SFH van 23 september 2019 schept evenmin een wezenlijk ander beeld van de door de Afdeling beoordeelde situatie. Dit nieuwsbericht is geenszins onderbouwd met objectief bronmateriaal, waardoor de rechtbank reeds daarom geen aanleiding ziet voor het oordeel dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Hoewel de rechtbank erkent dat in Italië de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers bepaalde tekortkomingen kennen, staat in het nieuwsbericht van SFH ook vermeld dat asielzoekers een bed en eten krijgen. Eiser heeft – ook met het nieuwsbericht – niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval geen opvang aanwezig zal zijn. Eiser heeft immers een verzoek om internationale bescherming kunnen indienen in Italië en hij heeft verklaard dat hij in het verleden ook opvang heeft gehad. Nu Italië het claimverzoek heeft geaccepteerd, mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van worden uitgegaan dat de Italiaanse autoriteiten eiser zullen opvangen in overeenstemming met de Opvangrichtlijn (2013/33/EU) en de Procedurerichtlijn (2013/32/EU). Daarbij kan over een eventueel gebrek aan opvang worden geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen daarover bij voorbaat zinloos is. Eisers stelling dat hij eerder naar de politie is gegaan maar niet serieus werd genomen, is niet onderbouwd. Als eiser bij voorkomende problemen geen gehoor vindt bij de politie, kan hij zich beklagen bij de hogere autoriteiten in Italië of een klacht indienen bij het EHRM.
3.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als kwetsbaar moet worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de rechtbank onder 2 reeds heeft geoordeeld dat verweerder terecht is uitgegaan van de in Italië geregistreerde meerderjarigheid van eiser. Verder blijkt uit het overgelegde medische dossier en de brief van de huisarts wel dat eiser PTSS heeft, medicijnen gebruikt en allerlei andere klachten heeft, maakt hieruit blijkt niet dat hij daarvoor onder specialistische behandeling staat, deze nodig heeft of dat eiser speciale opvangbehoeften heeft. Het door eiser overgelegde medische dossier biedt daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser als kwetsbaar moet worden aangemerkt en voor hem geen passende opvang beschikbaar is. Dat de huisarts eiser in een brief wel aanmerkt als kwetsbaar, maakt dit niet anders. Daarbij is nog van belang dat verweerder heeft opgemerkt dat op grond van artikel 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van medische gegevens kan plaatsvinden tussen Nederland en Italië, indien eiser hierin toestemt, zodat de Italiaanse autoriteiten over de bijzondere medische behoeften van eiser worden geïnformeerd. Verweerder schort de overdracht op als de Italiaanse autoriteiten hem informeren dat zij op dat moment niet aan die medische behoeften kunnen voldoen. Mocht eiser na zijn overdracht in Italië alsnog niet de medische zorg krijgen die hij nodig heeft, dan kan hij zich daarover beklagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten.
3.5.
Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kwetsbaar is, heeft verweerder geen garanties hoeven vragen bij de Italiaanse autoriteiten als bedoeld in het arrest Tarakhel. Datzelfde geldt voor onlangs getroffen
interim measuresvan het EHRM, die allemaal zien op kwetsbare vreemdelingen.
3.6.
Voor zover eiser aanvoert dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen omdat zijn overdracht van een onevenredige hardheid getuigt, faalt dit betoog. In dat kader heeft eiser medische omstandigheden genoemd, waarvoor de rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder 3.4. Gelet op die overweging heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser van de benodigde medische hulp te voorzien.
3.7.
Gelet op het vorenstaande kan verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers overdracht naar Italië niet van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder had de asielaanvraag van eiser daarom niet in behandeling hoeven nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.