ECLI:NL:RBDHA:2019:13558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
NL19.25579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 2 juli 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van het Dublin-systeem, dat bepaalt welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelt dat hij in Italië in schrijnende omstandigheden verkeert en dat er geen effectieve asielprocedure is. Hij heeft aangevoerd dat hij slachtoffer is van mensenhandel en dat hij psychische problemen heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigd, dat inhoudt dat Nederland ervan uit mag gaan dat Italië zijn verplichtingen nakomt, ondanks de tekortkomingen in de opvang en asielprocedure die in eerdere uitspraken zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet onder de reikwijdte van het arrest Tarakhel valt, omdat hij zijn gestelde psychische problemen niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.25579
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. S.F.E. Verdonck).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.25580, plaatsgevonden op 27 november 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.S. Yap als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren [geboortedatum] Op 2 juli 2019 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit de gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser op 6 juli 2017 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Italië. Nederland heeft Italië verzocht om eiser terug te nemen. Italië heeft dit verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten opzichte van Italië niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in Italië in schrijnende omstandigheden verkeerd. Eiser heeft geen rechtsbijstand ontvangen en er is volgens hem geen sprake van een effectieve en toegankelijke asielprocedure in Italië. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op het rapport van SFH [2] van 8 mei 2019 [3] en het artikel van SFH van 23 september 2019 [4] . Daarnaast stelt eiser dat hij als kwetsbare asielzoeker moet worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Tarakhel [5] . Eiser is slachtoffer van mensenhandel en wordt bedreigd door [naam 2]. Ook is sprake van psychische problematiek. Verweerder moet dus voor de overdracht van eiser aan Italië individuele garanties verkrijgen bij de Italiaanse autoriteiten.
4. Als uitgangspunt geldt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Bij uitspraak van 19 december 2018 [6] heeft de Afdeling geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het Salvini-decreet heeft niet tot gevolg dat Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Ook in meer recente uitspraken [7] heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [8] of artikel 4 van het Handvest [9] .
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang of asielprocedure waardoor Italië zich tegenover asielzoekers niet langer aan de internationale verplichtingen houdt. De door eiser overgelegde informatie – voor zover de Afdeling deze niet heeft meegewogen in de hiervoor genoemde uitspraken – schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie van asielzoekers in Italië dan de informatie die de Afdeling in haar uitspraken in de beoordeling heeft betrokken en geeft daarom geen aanleiding om anders te oordelen. Ook heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zich bij voorkomende problemen, onder andere die met [naam 2], dient te wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen, dan wel dat klagen bij de (hogere) autoriteiten bij voorbaat zinloos is. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet onder de reikwijdte van het arrest Tarakhel valt. De e-mails die eiser heeft overgelegd zijn slechts berichten van eiser aan zijn gemachtigde. Eiser heeft zijn gestelde psychische problemen niet nader onderbouwd met medische stukken. De enkele stelling dat hij slachtoffer is van mensenhandel en hierdoor psychische problemen ondervindt, is onvoldoende om hem aan te merken als kwetsbaar persoon voor wie aanvullende (opvang) garanties nodig zijn.
7. Tot slot heeft verweerder in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van zijn asielverzoek onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [10] .
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Schweizerische Flüchtlingshilfe.
3.Rapport Aktuelle Situation für Asylsuchende in Italien.
4.Italien – Betreuung nach wie vor ungenügend.
5.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
7.Zie onder meer de uitspraken van 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1085), 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861), 27 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2042) en 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845).
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Verordening (EU) nr. 604/2013.