Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
Ten aanzien van de leeftijdsregistratie
2. Eiser voert aan dat hij minderjarig is, zijn geboortedatum zou [geboortedatum] 2003 zijn en niet [geboortedatum] 2000. Daarbij voert hij aan dat verweerder de stukken die ten grondslag liggen aan de leeftijdsaanpassing niet in het dossier heeft toegevoegd, waardoor van zijn minderjarigheid dient te worden uitgegaan.
3. De rechtbank overweegt dat in de maatregel van bewaring is gemotiveerd dat ten aanzien van eiser van meerderjarigheid wordt uitgegaan. Door medewerkers van de politie, het COA en de IND is de door eiser opgegeven leeftijd in twijfel getrokken. Ook is eiser de mogelijkheid geboden zijn leeftijd aan te tonen, hij heeft hier geen gebruik van gemaakt. Bovendien staat eiser in Slovenië geregistreerd als meerderjarige. Verweerder heeft dit ter zitting nogmaals bevestigd. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten in het dossier om
niet van deze registratie als meerderjarige uit te gaan. Zij is dan ook van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan ten aanzien van eiser van meerderjarigheid is uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de vraag of de gronden feitelijk juist zijn en of daaruit blijkt van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregelnodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan welniet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Verweerder heeft ter zitting de grond onder 3m laten vallen.
5. Eiser voert aan dat de in de maatregel van bewaring gegeven toelichting van de grond dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging heeft gedaan te voorbarig is, omdat er nog geen beslissing is genomen in de Dublinprocedure. Het gehoor in de Dublinprocedure is pas op 2 december 2019 gepland. Eiser voert verder aan dat uit deze grond zonder toelichting niet volgt dat sprake is van een significant risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 30 april 2018.
6. De rechtbank volgt eiser in zoverre niet, dat de grond onder 3a niet kan worden tegengeworpen omdat de Dublinprocedure nog niet is afgerond. Voor het opleggen van de maatregel van bewaring is van belang of er een concreet aanknopingspunt voor overdracht op grond van de Dublinverordening bestaat en niet of de Dublinprocedure voltooid is. Voorafgaand aan de oplegging van de maatregel, namelijk op 13 november 2019, was er claimakkoord van Slovenië, zodat er een voldoende concreet aanknopingspunt voor overdracht bestond. De rechtbank volgt eiser wel in zijn stelling dat zonder nadere motivering uit deze grond niet blijkt dat een significant risico bestaat dat hij zich aan de overdracht naar Slovenië zal onttrekken, onder verwijzing naar de uitspraak waar eiser naar heeft verwezen. Uit de in de maatregel vermelde toelichting dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichting die op hem rustte om zich in een andere lidstaat beschikbaar te houden voor de beoordeling van zijn aanvraag of de uitvoering van de aldaar opgelegde
terugkeerverplichting, dat eiser direct uit Slovenië is vertrokken toen de mogelijkheid zich voordeed en dat eiser herhaaldelijk heeft aangegeven niet terug te willen naar Slovenië, volgt dit niet.
7. Eiser stelt verder dat uit de grond dat hij niet dan welniet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit zonder nadere toelichting niet blijkt dat een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook in dit verband verwijst hij naar de eerder door hem genoemde uitspraak van 30 april 2018.
8. De rechtbank volgt eiser in de stelling dat uit deze grond niet zonder toelichting volgt dat een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, gelet op deze uitspraak van 30 april 2018. Uit de in de maatregelvermelde toelichting dat eiser niet met de consulaire vertegenwoordiger van zijn land wil spreken, waardoor hij de verificatie van de door hem verstrekte persoonsgegevens ontwijkt/belemmert en daarmee de voorbereiding van zijn vertrek/overdracht en de toelichting dat eiser bij zijn aanvraag in Slovenië andere personalia heeft gegeven, volgt dit evenmin. Ook zonder deze gegevens is er immers wel een claimakkoord van Slovenië gekomen.
9. Eiser betwist de relevantie van de grond dat hij te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer, omdat de Dublinprocedure nog aanhangig is en er nog geen overdrachtsbesluit is genomen. Op eiser rust dan ook nog geen verplichting tot terugkeer naar Slovenië.
10. De rechtbank volgt eiser in zoverre dat de grond 3i toepassing mist bij Dublinclaimanten, omdat de verantwoordelijkheid voor de overdracht primair op de autoriteiten van de verzoekende lidstaat rust. Op eiser rust dan ook geen vertrekplicht. Deze grond is dan ook ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd, ook gelet op het feit dat verweerder op de zitting de zware grond onder 3m heeft laten vervallen.
11. Eiser voert ten aanzien van de lichte grond dat hij zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden in de maatregel van bewaring niet is gemotiveerd. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd.
12. De rechtbank stelt vast dat de lichte grond 4a in de maatregel van bewaring niet is gemotiveerd. Deze grond is in de maatregel dan ook onvoldoende gemotiveerd en dient daarom bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregelbuiten beschouwing te blijven.
Ten aanzien van de vraag of de gronden de maatregel in beginsel kunnen dragen
13. De rechtbank overweegt dat de grond dat eiser verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld – los van de vraag of de grond feitelijk juist is - de maatregel niet kan dragen, gelet op het bepaalde in artikel 59a, eerste lid van de Vw, gelezen in samenhang met de artikelen 5.1a, vijfde lid en 5.1b, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000. Het beroep is dan ook gegrond.
14. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 27 november 2019.
15. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank wanneer zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 5 x € 105,- (verblijf politiecel) en 6 x € 80,- (verblijf detentiecentrum)
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet
verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.