ECLI:NL:RBDHA:2019:12610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
09-997112-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen door zorgbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die feitelijk leiding gaf aan valsheid in geschrift en gewoontewitwassen via haar zorgbureau. De verdachte werd beschuldigd van het vervalsen van verantwoordingsformulieren voor persoonsgebonden budgetten (PGB) en het witwassen van gelden die uit deze fraude voortkwamen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen verantwoordelijk was voor het opmaken van valse documenten en het indienen daarvan bij zorgkantoren, waardoor onterecht PGB-gelden werden ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode en op grote schaal betrokken was bij deze strafbare feiten, waarbij zij ook de dagelijkse leiding had over het zorgbureau. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en kreeg een beroepsverbod van drie jaar opgelegd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een strafkorting van 10%. De zaak benadrukt de ernst van fraude binnen de zorgsector en de impact daarvan op de betrokken budgethouders.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/997112-15
Datum uitspraak: 29 november 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte ] ,
geboren op [datum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.L.H. Roebroek en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. G.S.J. van Gestel naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 november 2019 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat zij:
- samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [Zorgbureau] valselijk opmaken van verantwoordingsformulieren met betrekking tot het Persoonsgebonden Budget (hierna: PGB) van meerdere budgethouders in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 december 2014 en deze formulieren ook samen met een ander heeft gebruikt als waren zij echt en onvervalst
(feit 1 primair)dan wel het samen met een ander gebruik maken van valse verantwoordingsformulieren, werkbriefjes en administratie in de periode van 1 juli 2010 tot en met 29 december 2014
(feit 1 subsidiair);
- samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [Zorgbureau] vervalsen van de bedrijfsadministratie door een vals kasboek op te nemen met daarin valse facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 juli 2015
(feit 2);
- samen met een ander een geldbedrag van € 245.210,- heeft witgewassen in de periode van 1 juli 2010 tot en met 14 juli 2015 en hiervan een gewoonte heeft gemaakt
(feit 3);
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Het onderzoek Notec is gericht op [Zorgbureau] en haar leidinggevende(n). Het onderzoek is gestart naar aanleiding van een aangifte van misbruik van PGB-gelden van [bedrijf 3] .
Een PGB is een voorziening uit (ten tijde van de tenlastegelegde periode) de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze wet bevat een collectieve ziektekostenverzekering voor niet individueel verzekerbare ziektekostenrisico’s. Het betreft een zogeheten volksverzekering. Om hiervoor in aanmerking te komen moet er sprake zijn van een medische grondslag. Verzekerden die vanwege ziekte, handicap of ouderdom zorg nodig hebben kunnen dan via een PGB zorg inkopen. Om een PGB te krijgen is een indicatie nodig. Deze indicatie moet worden aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Indien de indicatieaanvraag is goedgekeurd geeft het CIZ een indicatiebesluit af waarin de zorgbehoefte wordt vermeld, te weten het aantal toegekende uren, de klasse en het type zorg. Ook wordt in het indicatiebesluit de termijn vermeld dat de benodigde zorg nodig zal zijn. De zorgaanvrager kan op basis van een dergelijk indicatiebesluit een PGB aanvragen bij een zorgkantoor. Een zorgkantoor (in het onderhavige geval [bedrijf 3] ) gaat vervolgens over tot uitbetaling van het toegekende PGB, op een al dan niet speciaal daarvoor bestemde bankrekening op naam van de zorgaanvrager. De zorgaanvrager, inmiddels budgethouder, sluit een zorgovereenkomst met personen of bedrijven die vervolgens zorg leveren (in het onderhavige geval [Zorgbureau] ), en die door de zorgaanvrager worden betaald uit het PGB.
Naast de AWBZ is per 1 januari 2007 de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) van kracht. Met deze wet is de huishoudelijke verzorging van de AWBZ overgeheveld naar de WMO en wordt huishoudelijke hulp niet langer vergoed via een PGB.
[Zorgbureau] is opgericht op 1 juli 2010 en ingeschreven in de Kamer van Koophandel met als bedrijfsactiviteit thuiszorg. De vennoten waren de verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte] . Op 31 december 2010 is de vennootschap ontbonden. [2] Vervolgens is op 3 januari 2011 [Zorgbureau] opgericht met de verdachte als enig aandeelhouder. De bedrijfsactiviteit was vermogensbeheer en beheer van eigen vermogen. De besloten vennootschap is op 29 december 2014 uitgeschreven uit het handelsregister. [3]
In de onderhavige zaak moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1) hebben [Zorgbureau] (met (een) ander(en)) PGB-verantwoordingsformulieren vervalst, en deze stukken gebruikt en/of voorhanden gehad?
2) zo ja: heeft de verdachte leiding gegeven aan die gedragingen?
3) hebben [Zorgbureau] (met (een) ander(en)) de bedrijfsadministratie vervalst?
4) zo ja: heeft de verdachte leiding gegeven aan die gedragingen?
5) heeft de verdachte (met (een) ander(en)) een gewoonte gemaakt van het witwassen van geld?
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 (primair), 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Feit 1: valsheid in geschrift
3.4.1.1 PGB-houder [budgethouder 1]
Op het verantwoordingsformulier van [budgethouder 1] over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van in totaal € 6.220,00 is betaald aan [Zorgbureau] voor hulpverlening bestaande uit persoonlijke verzorging. [4]
Op het verantwoordingsformulier van [budgethouder 1] over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van in totaal
€ 6.120 is betaald aan [Zorgbureau] voor hulpverlening bestaande uit persoonlijke verzorging. [5] Op de onderliggende werkbriefjes is eveneens aangegeven dat in deze (gehele) periode persoonlijke verzorging is verleend. [6]
Exemplaren van deze verantwoordingsformulieren zijn aangetroffen in de PGB-dossiers van [bedrijf 3] [7] en in de inbeslaggenomen administratie van [Zorgbureau] . [8] Op deze formulieren staan bedrijfsstempels van respectievelijk [Zorgbureau]
[budgethouder 1] heeft verklaard dat zij via-via in contact is gekomen met [verdachte ] . Voordat de dochter van [budgethouder 1] was overleden zorgde de dochter voor haar. In deze periode kwam [verdachte ] niet vaak. Alleen als haar dochter niet kon kwam [verdachte ] of stuurde ze een andere schoonmaakster. [verdachte ] betaalde ook haar dochter voor de schoonmaakwerkzaamheden. Ook na het overlijden van de dochter, in januari 2013, ging het om schoonmaakwerkzaamheden en soms werd ze gebracht voor huisartsen- of ziekenhuisbezoek. Ten aanzien van het verblijven in Turkije in deze periodes heeft zij verklaard dat zij in 2013 in ieder geval na het overlijden van haar dochter 15 of 16 dagen in Turkije is geweest om haar dochter te begraven. Verder heeft zij verklaard dat zij niets wist van een PGB. Zij kan – de Nederlandse papieren – niet lezen en zij kan ook niet schrijven. De administratie werd daarom ook door [verdachte ] en [medeverdachte] gedaan. [9]
[bedrijf 3] heeft in haar onderzoeksrapport van 2 maart 2015 – naar aanleiding van het door [bedrijf 3] uitgevoerde huisbezoek bij PGB-houders – geconcludeerd dat de zorg die aan [budgethouder 1] is geleverd (grotendeels) bestaat uit niet-AWBZ zorg, zoals koken, boodschappen doen, ziekenhuisbezoek en ritjes met de auto. Welke AWBZ-zorg en hoeveel wel zou zijn geleverd, is onduidelijk. [10]
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door [Zorgbureau] respectievelijk door [Zorgbureau] zorg is geadministreerd en gefactureerd en uiteindelijk ook namens [budgethouder 1] is verantwoord, die niet daadwerkelijk is geleverd. De verantwoording is volledig gebaseerd op persoonlijke verzorging terwijl de verleende zorg (grotendeels) bestond uit niet-AWBZ zorg. De stelling van de verdachte, dat het PGB-houders zou zijn toegestaan om budget te besteden aan andere functies dan waarvoor de indicatie is verleend, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat de PGB-regeling mogelijkheden bood om het budget aan andere zorgvormen te besteden dan waarvoor de budgethouder een indicatie heeft ontvangen, laat onverlet dat deze verschuivingen wel door de zorgverlener correct dienen te worden geregistreerd en verantwoord, hetgeen niet is gebeurd. Bovendien bestaat deze mogelijkheid enkel binnen de zorgvormen van de AWBZ en is het niet mogelijk het budget te besteden aan onder de WMO vallende huishoudelijke hulp.
Daarnaast blijkt uit de onderliggende werkbriefjes 2013 dat in de gehele periode januari 2013 tot en met juni 2013 zorg is gedeclareerd terwijl [budgethouder 1] heeft verklaard dat zij in die periode in ieder geval 15 tot 16 dagen in Turkije is geweest voor het begraven van haar dochter en zij in die periode geen zorg [Zorgbureau] heeft ontvangen. De enkele stelling van [medeverdachte] dat na een vakantie achteraf met terugwerkende kracht zorg aan de betreffende PGB-houder is verleend, wordt op geen enkele wijze ondersteund door andere verklaringen en komt de rechtbank ook overigens ongeloofwaardig en niet aannemelijk voor.
Nu de stukken (werkbriefjes en facturen) die aan de verantwoordingsformulieren ten grondslag liggen vals zijn, brengt dit met zich dat ook de verantwoordingsformulieren zelf intrinsiek vals zijn.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het onderdeel op de tenlastelegging dat de verantwoordingsformulieren vals zijn doordat [budgethouder 1] de formulieren niet zelf zou hebben ondertekend overweegt de rechtbank als volgt. Uit onderzoek blijkt dat de in het dossier zich bevindende handtekeningen niet aan te merken zijn als authentieke handtekeningen van één en dezelfde persoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit evenwel niet zonder meer de conclusie volgen dat deze handtekeningen dan dus door de verdachten moeten zijn vervalst. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
3.4.1.2 PGB-houder [budgethouder 2]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van [budgethouder 2] over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van in totaal € 14.140 is betaald aan [Zorgbureau] voor hulpverlening bestaande uit persoonlijke verzorging en verpleging. Namens [Zorgbureau] is een bedrijfsstempel met paraaf op de bijlage gezet. [11]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van [budgethouder 2] over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van in totaal € 8.380 is betaald aan [Zorgbureau] voor hulpverlening bestaande uit persoonlijke verzorging en verpleging. Namens [Zorgbureau] is een bedrijfsstempel met paraaf op de bijlage gezet. [12]
Exemplaren van deze verantwoordingsformulieren zijn aangetroffen in de PGB-dossiers van [bedrijf 3] en in de administratie van [Zorgbureau] [13]
In de administratie van [Zorgbureau] zijn declaratieformulieren PGB-AWBZ aangetroffen op naam van [budgethouder 2] . De weeknummers en het aantal gewerkte uren zijn vermeld over de periode week 27 van 2010 (vanaf 1 juli 2010) tot en met week 52 van 2013 (31 december 2013). [14] Op deze declaratieformulieren PGB-AWBZ staat dat gedurende de periode 1 juli 2010 tot en met 14 april 2013 aaneensluitend PGB was verantwoord. Voorts zijn een aantal werkbriefjes aangetroffen, onder andere over week 1-17 van 2013 (de periode van 1 januari 2013 t/m 28 april 2013). Op al deze werkbriefjes staat tijd voor PV, VP en (niet geïndiceerde) Begeleiding Individueel. Hulp zou vrijwel dagelijks plaatsvinden, ook in het weekend, variërend van 11-13 uur per week. Deze werkbriefjes waren ondertekend door de cliënt [budgethouder 2] en door de [verdachte ] . [15]
[budgethouder 2] heeft verklaard dat de naam [Zorgbureau] hem niks zegt. Als hij [verdachte ] belde kwam ze langs. Zij stond voor hem en zijn vrouw klaar. Dit was altijd doordeweeks en soms op een avond. ’s Avonds kwam haar [medeverdachte] soms mee. Zij hielp met de schoonmaak, koken, en geld pinnen. De badkamer schoonmaken en helpen met douchen werd door een Bulgaarse vrouw gedaan, [verdachte ] was daar dan wel bij. Die schoonmaakster kwam 1x per week, ca 3 uur lang. Die vrouw werd betaald door [verdachte ] . Elk jaar van ongeveer maart tot oktober gingen zijn vrouw en hij naar Turkije. Hun buren daar hielpen dan en zij gaven dan wat geld aan de buren en die buren mochten hun land daar verbouwen. Als zij in Turkije waren hielp [verdachte ] hen niet. Hun huis werd dan ook niet schoongemaakt. [16]
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door [Zorgbureau] zorg is geadministreerd en gefactureerd en uiteindelijk ook namens [budgethouder 2] is verantwoord, die niet daadwerkelijk is geleverd. Door [Zorgbureau] is vrijwel uitsluitend niet geïndiceerde huishoudelijke hulp geleverd, terwijl dat bovendien geen hulp betreft die onder de AWBZ valt. De omstandigheid dat de PGB-regeling mogelijkheden bood om het budget aan andere zorgvormen te besteden dan waarvoor de budgethouder een indicatie heeft ontvangen, laat onverlet dat deze verschuivingen wel door de zorgverlener correct dienen te worden geregistreerd en verantwoord, hetgeen niet is gebeurd. Bovendien bestaat deze mogelijkheid enkel binnen de zorgvormen van de AWBZ en is het niet mogelijk het budget te besteden aan onder de WMO vallende huishoudelijke hulp.
Voorts kan worden vastgesteld dat over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 gedurende alle weken aaneensluitend PGB was verantwoord, terwijl de budgethouder een deel van deze periode in Turkije verbleef en aldaar geen AWBZ-zorg aan hem is geleverd.
De enkele stelling van [medeverdachte] dat na een vakantie achteraf met terugwerkende kracht zorg aan de betreffende PGB-houder is verleend, wordt op geen enkele wijze ondersteund door andere verklaringen en komt de rechtbank ook overigens ongeloofwaardig en niet aannemelijk voor.
Nu de declaratieformulieren die aan de verantwoordingsformulieren ten grondslag liggen vals zijn, brengt dit met zich dat ook de verantwoordingsformulieren zelf intrinsiek vals zijn.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het onderdeel op de tenlastelegging dat de verantwoordingsformulieren vals zijn doordat [budgethouder 2] de formulieren niet zelf zou hebben ondertekend overweegt de rechtbank als volgt. Uit onderzoek blijkt dat de in het dossier zich bevindende handtekeningen niet aan te merken zijn als authentieke handtekeningen van één en dezelfde persoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit evenwel niet zonder meer de conclusie volgen dat deze handtekeningen dan dus door de verdachten moeten zijn vervalst. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
3.4.1.3 PGB-houder [budgethouder 3]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van budgethouder [budgethouder 3] over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van in totaal € 13.330 is betaald aan [Zorgbureau] voor hulpverlening bestaande uit persoonlijke verzorging en verpleging. Namens [Zorgbureau] is een bedrijfsstempel met paraaf op de bijlage gezet. [17]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van budgethouder [budgethouder 3] over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van in totaal € 8.380 is betaald aan [Zorgbureau] voor hulpverlening bestaande uit persoonlijke verzorging en verpleging. Namens [Zorgbureau] is een bedrijfsstempel met paraaf op de bijlage gezet. [18]
Exemplaren van deze verantwoordingsformulieren zijn aangetroffen in de PGB-dossiers van [bedrijf 3] en in de administratie van [Zorgbureau] [19]
In de administratie van [Zorgbureau] zijn declaratieformulieren PGB-AWBZ aangetroffen op naam van [budgethouder 3] . De weeknummers en het aantal gewerkte uren zijn vermeld over de periode week 27 van 2010 (vanaf 1 juli 2010) tot en met week 52 van 2013 (31 december 2013). Op deze declaratieformulieren PGB-AWBZ staat dat gedurende de periode 1 juli 2010 tot en met 14 april 2013 aaneensluitend PGB was verantwoord. [20] Voorts zijn een aantal werkbriefjes aangetroffen, onder andere over week 9-17 van 2013 (de periode van 25 februari 2013 t/m 28 april 2013). Op al deze werkbriefjes staat tijd voor PV en VP. Hulp zou vrijwel dagelijks plaatsvinden, ook in het weekend, variërend van 12-13 uur per week. Deze werkbriefjes waren ondertekend door de cliënt [budgethouder 2] en door de [verdachte ] . [21]
[budgethouder 3] heeft verklaard dat ze de naam [Zorgbureau] niet kent, wel de namen van [verdachte ] en haar man [medeverdachte] . Als ze ziek was of belde kwam [verdachte ] langs. Alleen doordeweeks, niet in het weekend. [verdachte ] was hun zorgverlener. De zorg bestond uit schoonmaken, soms kookte [verdachte ] , pinde geld voor hun of bracht zij hun naar het ziekenhuis. De schoonmaak en de hulp bij het douchen liet zij over aan een ander, die gaf zij daar geld voor. [verdachte ] hield daarop wel toezicht. [verdachte ] hield ook alle afspraken bij. Haar man en zij gingen altijd van maart/april tot oktober/november naar Turkije. Hun buren daar hielpen dan en zij gaven ze daarvoor wat geld en de buren mochten hun land daar gebruiken. [22]
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door [Zorgbureau] zorg is geadministreerd en gefactureerd en uiteindelijk ook namens budgethouder [budgethouder 3] is verantwoord, die niet daadwerkelijk is geleverd. Door [Zorgbureau] is vrijwel uitsluitend niet geïndiceerde huishoudelijke hulp geleverd, terwijl dat bovendien geen hulp betreft die onder de AWBZ valt. De omstandigheid dat de PGB-regeling mogelijkheden bood om het budget aan andere zorgvormen te besteden dan waarvoor de budgethouder een indicatie heeft ontvangen, laat onverlet dat deze verschuivingen wel door de zorgverlener correct dienen te worden geregistreerd en verantwoord, hetgeen niet is gebeurd. Bovendien bestaat deze mogelijkheid enkel binnen de zorgvormen van de AWBZ en is het niet mogelijk het budget te besteden aan onder de WMO vallende huishoudelijke hulp.
Voorts kan worden vastgesteld dat over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 gedurende alle weken aaneensluitend PGB was verantwoord, terwijl de budgethouder een deel van deze periode in Turkije verbleef en aldaar geen AWBZ-zorg aan haar is geleverd. De enkele stelling van [medeverdachte] dat na een vakantie achteraf met terugwerkende kracht aan de betreffende PGB-houder zorg is verleend, wordt op geen enkele wijze ondersteund door andere verklaringen en komt de rechtbank ook overigens ongeloofwaardig en niet aannemelijk voor.
Nu de declaratieformulieren die aan de verantwoordingsformulieren ten grondslag liggen vals zijn, brengt dit met zich dat ook de verantwoordingsformulieren zelf intrinsiek vals zijn.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken het onderdeel op de tenlastelegging dat de verantwoordingsformulieren vals zijn doordat [budgethouder 3] de formulieren niet zelf zou hebben ondertekend, nu hiervoor onvoldoende bewijs is.
3.4.1.4 PGB-houder [budgethouder 4]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van budgethouder [budgethouder 4] over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van € 5.360,00 is betaald aan [Zorgbureau] voor zorgverlening bestaande uit persoonlijke verzorging. Dit formulier is opgemaakt op 18 januari 2011. [23]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van [budgethouder 4] over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van € 4.000,00 is betaald aan [Zorgbureau] voor zorgverlening bestaande uit persoonlijke verzorging. Dit formulier is opgemaakt op 9 januari 2013. Namens [Zorgbureau] is een bedrijfsstempel met paraaf op de bijlage gezet. [24]
Exemplaren van deze verantwoordingsformulieren zijn aangetroffen in de PGB-dossiers van [bedrijf 3] en in de administratie van [Zorgbureau] [25]
In de administratie van [Zorgbureau] . zijn declaratieformulieren PGB-AWBZ aangetroffen op naam van [budgethouder 4] (de rechtbank begrijpt: [budgethouder 4] ). De weeknummers en het aantal gewerkte uren zijn vermeld over de periode week 27 van 2010 (vanaf 5 juli 2010) tot en met week 19 van 2013 (12 mei 2013). [26] Op deze declaratieformulieren PGB-AWBZ staat dat gedurende de periode 5 juli 2010 tot en met 12 mei 2013 aaneensluitend PGB was verantwoord.
[budgethouder 4] heeft verklaard dat [verdachte ] gedurende ongeveer 3 jaar zorg heeft verleend aan haar en haar man. Zij kwam 2 à 3 keer per week, 1 à 2 uur per keer en verleende dan hulp bij de schoonmaak, het strijken en het koken. [verdachte ] heeft alles geregeld, zoals de aanvraag en de administratie. Zij hield zelf haar uren bij. Zij en haar man gingen in de jaren 2010 tot en met 2013 elk jaar 9 maanden op vakantie naar Turkije. In Turkije kregen zij zorg van familieleden. De vakantie hebben zij niet doorgegeven aan het zorgkantoor. [27]
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door [Zorgbureau] zorg is geadministreerd en gefactureerd en uiteindelijk ook namens budgethouder [budgethouder 4] is verantwoord, die niet daadwerkelijk is geleverd. Door [Zorgbureau] is niet geïndiceerde huishoudelijke hulp geleverd, terwijl dat bovendien geen hulp betreft die onder de AWBZ valt. De omstandigheid dat de PGB-regeling mogelijkheden bood om het budget aan andere zorgvormen te besteden dan waarvoor de budgethouder een indicatie heeft ontvangen, laat onverlet dat deze verschuivingen wel door de zorgverlener correct dienen te worden geregistreerd en verantwoord, hetgeen niet is gebeurd. Bovendien bestaat deze mogelijkheid enkel binnen de zorgvormen van de AWBZ en is het niet mogelijk het budget te besteden aan onder de WMO vallende huishoudelijke hulp.
Voorts kan worden vastgesteld dat over de periodes van 1 juli 2012, tot en met 31 december 2012 gedurende alle weken aaneensluitend PGB was verantwoord, terwijl de budgethouder (een deel van) deze periode in Turkije verbleef en aldaar geen AWBZ-zorg aan haar is geleverd. De enkele stelling van [medeverdachte] dat na een vakantie achteraf met terugwerkende kracht aan de betreffende PGB-houder zorg is verleend, wordt op geen enkele wijze ondersteund door andere verklaringen en komt de rechtbank ook overigens ongeloofwaardig en niet aannemelijk voor.
Nu de declaratieformulieren die aan de verantwoordingsformulieren ten grondslag liggen vals zijn, brengt dit met zich dat ook deze verantwoordingsformulieren zelf intrinsiek vals zijn.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken het onderdeel op de tenlastelegging dat de verantwoordingsformulieren vals zijn doordat [budgethouder 4] de formulieren niet zelf zou hebben ondertekend, nu hiervoor onvoldoende bewijs is.
3.4.1.5 PGB-houder [budgethouder 5]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van budgethouder [budgethouder 5] over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van € 3.800,00 is betaald aan [Zorgbureau] voor zorgverlening bestaande uit persoonlijke verzorging. Dit formulier is opgemaakt op 18 januari 2011. [28]
Op het verantwoordingsformulier met bijlage van [budgethouder 5] over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is vermeld dat door de budgethouder een geldbedrag van
€ 3.780,00 is betaald aan [Zorgbureau] voor zorgverlening bestaande uit persoonlijke verzorging. Dit formulier is opgemaakt op 9 januari 2013. Namens [Zorgbureau] is een bedrijfsstempel met paraaf op de bijlage gezet. [29]
Exemplaren van deze verantwoordingsformulieren zijn aangetroffen in de PGB-dossiers van [bedrijf 3] en in de administratie van [Zorgbureau] . [30]
Daarnaast zijn in de administratie van [Zorgbureau] declaratieformulieren PGB-AWBZ aangetroffen op naam van [budgethouder 5] . De weeknummers en het aantal gewerkte uren zijn vermeld over de periode week 27 van 2010 (vanaf 5 juli 2010) tot en met week 19 van 2013 (12 mei 2013). [31] Op deze declaratieformulieren PGB-AWBZ staat dat gedurende de periode 5 juli 2010 tot en met 12 mei 2013 aaneensluitend PGB was verantwoord.
[budgethouder 5] heeft verklaard dat hij [Zorgbureau] niet kent. [verdachte ] kent hij wel, zij heeft hem en zijn vrouw verzorgd. Zij kwam 2 à 3 keer per week, 1 à 2 uur per keer en hielp dan met het huishouden, zoals wassen, strijken en schoonmaken. [verdachte ] heeft alles geregeld, zoals de aanvraag en de administratie. Post ontving hij wel, maar gaf hij aan [verdachte ] . Hij is met zijn vrouw en [verdachte ] naar een postkantoor geweest. Daar hebben zij een rekening geopend bij de ING. Hij en zijn echtgenote gingen in de jaren 2010 tot en met 2013 elk jaar 9 maanden op vakantie naar Turkije. In Turkije kregen zij zorg van familieleden. Hij kan zich niet herinneren de vakantie te hebben doorgegeven aan het zorgkantoor. [32]
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door [Zorgbureau] zorg is geadministreerd en gefactureerd en uiteindelijk ook namens budgethouder [budgethouder 5] is verantwoord, die niet daadwerkelijk is geleverd. Door [Zorgbureau] is niet geïndiceerde huishoudelijke hulp geleverd, terwijl dat bovendien geen hulp betreft die onder de AWBZ valt. De omstandigheid dat de PGB-regeling mogelijkheden bood om het budget aan andere zorgvormen te besteden dan waarvoor de budgethouder een indicatie heeft ontvangen, laat onverlet dat deze verschuivingen wel door de zorgverlener correct dienen te worden geregistreerd en verantwoord, hetgeen niet is gebeurd. Bovendien bestaat deze mogelijkheid enkel binnen de zorgvormen van de AWBZ en is het niet mogelijk het budget te besteden aan onder de WMO vallende huishoudelijke hulp.
Voorts kan worden vastgesteld dat over de periodes van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 en 1 januari 2012 gedurende alle weken aaneensluitend PGB was verantwoord, terwijl de budgethouder (een deel van) deze periode in Turkije verbleef en aldaar geen AWBZ-zorg aan hem is geleverd. De enkele stelling van [medeverdachte] dat na een vakantie achteraf met terugwerkende kracht aan de betreffende PGB-houder zorg is verleend, wordt op geen enkele wijze ondersteund door andere verklaringen en komt de rechtbank ook overigens ongeloofwaardig en niet aannemelijk voor.
Nu de declaratieformulieren die aan de verantwoordingsformulieren ten grondslag liggen vals zijn, brengt dit met zich dat ook deze verantwoordingsformulieren zelf intrinsiek vals zijn.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken het onderdeel op de tenlastelegging dat de verantwoordingsformulieren vals zijn doordat [budgethouder 5] de formulieren niet zelf zou hebben ondertekend, nu hiervoor onvoldoende bewijs is.
3.4.1. 6
Toerekening
3.4.1.6.1 Strafbaarheid van de rechtspersoon
Het wettelijk kader
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (dat wil zeggen: een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen). Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
In zijn arrest van 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist, kan dat opzet op verschillende manieren worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Voor opzet van een rechtspersoon is niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
Toerekening aan [Zorgbureau]
Gelet op hetgeen reeds is overwogen, in het bijzonder de verklaringen van de PGB-houders, stelt de rechtbank vast dat door [Zorgbureau] de volgende gedragingen zijn verricht – kort gezegd –:
- het valselijk opmaken van PGB-verantwoordingsformulieren;
- het valselijk opmaken van werkbriefjes, declaratieformulieren en facturen;
- het afleveren van die valse PGB-verantwoordingsformulieren bij een zorgkantoor;
- het (digitaal) voorhanden hebben van die valse verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en facturen.
Deze stukken betreffen de primaire bedrijfsactiviteit van [Zorgbureau] , namelijk de administratie en verantwoording van geleverde zorg, en het verkrijgen van een vergoeding voor die zorg. Door middel van (het inleveren van) de valse stukken hebben [Zorgbureau] een vergoeding verkregen en gehouden voor zorg, die blijkens de verklaringen van de PGB-houders niet is verleend. Daaruit volgt dat de gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon vallen, nu zich de hiervoor onder a, b en c genoemde omstandigheden voordoen. Daarmee kunnen de gedragingen redelijkerwijs aan [Zorgbureau] worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt ook uit de bewijsmiddelen dat [Zorgbureau] een bepaald beleid voerden gericht op het verrichten van bovengenoemde gedragingen. Daaruit kan worden afgeleid dat bij [Zorgbureau] een oogmerk bestond op echt en onvervalst gebruik van de valse stukken en dat [Zorgbureau] deze valse stukken opzettelijk hebben afgeleverd en voorhanden gehad. Immers, het valselijk opmaken van stukken vond veelvuldig plaats, in dossiers van vele budgethouders, waarbij het telkens ging om meerdere valse gegevens (valse werkbriefjes, het noteren van andere zorg dan genoten, het declareren van zorg terwijl deze niet geleverd was omdat de budgethouder langdurig met vakantie was) en meerdere soorten documenten (werkbriefjes, declaratieformulieren en verantwoordingsformulieren).
Het beeld ten aanzien van het gevoerde beleid wordt nog eens versterkt door de verklaring van [getuige] . Zij heeft verklaard dat ze bij gesprekken waar [verdachte ] aan deelnam heeft gehoord dat als ze naar het CIZ gingen zij de klanten instrueerden hoe zij zich moesten gedragen om een hoge indicatie te krijgen voor de zorg. Bijvoorbeeld de klanten moesten langzaam lopen of mensen die insuline spuiten, moesten zeggen dat ze niet zelf kunnen spuiten en dat dat voor hen gedaan moest worden, of dat ze zelf hun jas niet uit konden doen. Of bijvoorbeeld dat hun cliënten ondersteund moesten worden met het lopen. [verdachte ] was erop uit om zoveel mogelijk persoonlijke verzorging voor haar cliënten te krijgen. Voor de persoonlijke verzorging kreeg zij meer geld voor haar cliënten, de PGB-houders. De [getuige] weet dat die klanten, waarvan ze heeft aangegeven dat zij zich op een bepaalde manier moesten gedragen, zelf in staat waren om bijvoorbeeld insuline te spuiten, kousen aan te trekken en zelf te douchen. Dat weet ze, omdat ze zelf bij de gesprekken stond tussen [verdachte ] en haar cliënten. De [getuige] heeft gehoord dat [verdachte ] tegen haar cliënten heeft gezegd dat de zorg omgezet zou worden in huishoudelijke hulp, terwijl persoonlijke zorg werd gedeclareerd.
De [getuige] heeft voorts over de gratis vakanties verklaard dat [verdachte ] tegen haar zei dat zij de cliënten gratis vakanties in Turkije aanbood en dat de kosten van deze vakanties betaald werden uit het zorgbudget van de betreffende cliënt. Er werden uren van de cliënten ingehouden om uiteindelijk de vakantie te kunnen betalen. De [getuige] heeft ook in een gesprek tussen [verdachte ] en haar [zus] gehoord dat er cliënten waren die ongeveer tussen de drie en zes maanden op vakantie gingen en dat gedurende die periode de zorg door werd gedeclareerd. [33]
De rechtbank heeft geen enkele reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring van [getuige] . Integendeel, haar verklaring vindt op belangrijke onderdelen steun in de verklaringen van de budgethouders over de soort hulp die namens [Zorgbureau] verleend werd en over de gang van zaken tijdens het verblijf van de budgethouders in het buitenland. De verklaring van [getuige] bevestigt naar het oordeel van de rechtbank nog eens het hiervoor reeds geschetste beeld van het door [Zorgbureau] gevoerde beleid.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat [Zorgbureau] dus een strafbaar feit hebben gepleegd, te weten het vervalsen van stukken en deze afleveren en voorhanden hebben als bedoeld in artikel 225, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.4.1.6.2 Feitelijk leiding geven
Het wettelijk kader
Pas nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijk leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijk leiding geven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste voor feitelijk leiding geven. Sterker nog: ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijk leidinggever zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit.
Feitelijk leiding geven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijk leiding geven kan verder sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leiding geven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijk leiding geven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
Vennoot/aandeelhouder
De verdachte was vennoot van [Zorgbureau] [34] en enig aandeelhouder van [Zorgbureau] [35]
De verklaring van [getuige]
De [getuige] heeft verklaard dat zij in de periode van 2009 of 2010 voor [Zorgbureau] heeft gewerkt. Zij heeft verklaard dat de verdachte samen met haar echtgenoot de leiding had over het zorgbureau. Haar echtgenoot hield zich meer bezig met de administratie en contracten, terwijl de verdachte zorgde voor het contact met de PGB-houders. Zij stuurde ook de zorgverleners aan en zij was de leidinggevende. Zij ging met de PGB-houders mee naar de ING-bank om een rekening te openen waar het PGB op kon worden gestort. Zij nam vervolgens de pinpas en code van de PGB-houder in. Zij vertelden de cliënten dat zij direct moesten bellen als er post kwam met betrekking tot het PGB. [verdachte ] hield de uren bij die [getuige] werkte en gaf ook de opdracht om bepaalde budgethouders op te halen of weg te brengen. [36]
Verklaring PGB-houders
[budgethouder 1] heeft verklaard dat zij bij [verdachte ] terecht was gekomen omdat zij met haar in het Turks kon communiceren. Samen met [verdachte ] ging zij naar de bank waar [verdachte ] al het geld pinde dat door de overheid was overgemaakt. Het gehele bedrag ging naar [verdachte ] . [verdachte ] betaalde van dat geld haar dochter die schoonmaakwerkzaamheden deed. [verdachte ] gaf de medicijnen en maakte soms ook eten klaar. Ook bracht [verdachte ] haar met de auto naar ziekenhuisafspraken of naar de huisarts. [verdachte ] had een map met alle papieren van haar erin. Alle formulieren werden door [verdachte ] meegenomen en door haar bewaard. [37]
[budgethouder 3] heeft verklaard dat [verdachte ] alles regelde omtrent de zorg. Zij was daarvoor met [verdachte ] bij een arts geweest. [verdachte ] maakte de woning schoon, kookte af en toe en bracht haar naar het ziekenhuis of de dokter. Samen met [verdachte ] is zij bij de bank geweest om een rekening te openen. [verdachte ] hielp ook bij het pinnen van geld. Zij pinde al het geld van de PGB en zij nam alles mee. Alle documenten met betrekking tot de PGB gingen in een ordner en die ordner nam [verdachte ] vervolgens mee. [38]
Ook [budgethouder 2] heeft verklaard dat zij zorg ontvingen van [verdachte ] . [verdachte ] hielp met de schoonmaak, koken en pinnen. Alle papieren werden in een ordner gestopt en door [verdachte ] meegenomen. De bankpas en bijbehorende pincode was ook aan [verdachte ] afgegeven. Het geld van de PGB ging geheel naar haar toe. [39]
[budgethouder 4] heeft verklaard dat [verdachte ] haar en haar man had benaderd en had gevraagd of zij in aanmerking wilden komen voor zorg. [verdachte ] verzorgde hen 2 à 3 keer per week bij het schoonmaken, strijken en koken. [verdachte ] regelde alles omtrent de PGB. [40]
[budgethouder 5] heeft verklaard dat [verdachte ] hem en zijn vrouw hielp met de schoonmaak, strijken en koken. [verdachte ] heeft alles geregeld omtrent de aanvraag van de PGB. Samen met [verdachte ] hebben zij een rekening geopend bij de ING. De post die hij ontving gaf hij aan [verdachte ] . Op die post stond ook haar naam vermeld. [verdachte ] regelde ook de administratie omtrent het zorggeld. [41]
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte niet alleen vennoot dan wel enig aandeelhouder was, maar ook dat zij degene was die de dagelijkse werkzaamheden verrichtte voor [Zorgbureau] De verdachte begeleidde de cliënten intensief bij de aanvraag van hun PGB, liet hen aparte rekeningen afsluiten waarop het PGB werd gestort en regelde de gehele administratie omtrent het PGB. De verdachte heeft daarmee een zodanige bijdrage geleverd aan de gang van zaken binnen [Zorgbureau] , die heeft geleid tot de hiervoor omschreven valsheid in geschrift, en daarbij zodanig initiatief genomen, dat de verdachte geacht moet worden aan het plegen van die valsheid feitelijk leiding te hebben gegeven.
3.4.1.7 Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat feit 1 op na te melden wijze wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.2
Feit 2: valsheid in geschrift
De verdachte wordt verweten dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan valsheid in geschrift door in de bedrijfsadministratie een vals/vervalst kasboek op te nemen, waarvan de valsheid bestond uit het opnemen van valse/vervalste facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
Facturen [bedrijf 2]
Ten aanzien van de aangetroffen facturen van [bedrijf 2] overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de facturen vragen oproepen voor wat betreft de gebruikte Kamer van Koophandel-nummers en eenzelfde factuurnummer, stelt de rechtbank vast dat de eigenaar van [bedrijf 2] hieromtrent niet is bevraagd. [medeverdachte] heeft in een – ter terechtzitting overgelegde – verklaring aangevoerd dat deze reis wel degelijk is geboekt en betaald bij [bedrijf 2] . Ter onderbouwing daarvan zijn overzichten en facturen van hotels in de desbetreffende periode overgelegd met een overeenkomstig aantal deelnemers.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond hiervan niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de facturen van [bedrijf 2] vals zijn.
Facturen [bedrijf 1]
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat [medeverdachte] zich bezig hield met de administratie, hetgeen [medeverdachte] heeft bevestigd in zijn – eerder genoemde – verklaring. Bewijs voor de wetenschap van de verdachte ten aanzien van de valse facturen van [bedrijf 1] ontbreekt. De rechtbank is voorts van oordeel dat het inhuren van personeel bij een uitzendbureau niet tot de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon behoort. Dat de verdachte vennoot/enig aandeelhouder was van respectievelijk [Zorgbureau] leidt dan ook in dit geval niet zonder meer tot het oordeel dat zij van de valsheid van de facturen op de hoogte had moeten of kunnen zijn.
De rechtbank zal de verdachte daarom van feit 2 integraal vrijspreken.
3.4.3
Feit 3: gewoontewitwassen
Door [Zorgbureau] is valsheid in geschrift gepleegd door voor PGB-houders meer zorg te declareren en te verantwoorden dan aan hen daadwerkelijk was verleend. Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 december 2014. Daardoor hebben [Zorgbureau] ten onrechte PGB-gelden ontvangen en gehouden.
Op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] , ten name van [Zorgbureau] , zijn in de periode van 10 januari 2011 tot en met 10 februari 2014 de volgende bedragen bijgeschreven ten behoeve van het PGB van de na te noemen budgethouders (na aftrek van terugbetaalde bedragen):
€ 35.270,00 ten behoeve van [budgethouder 1]
€ 71.740,00 ten behoeve van [budgethouder 2]
€ 70.950,00 ten behoeve van [budgethouder 3]
€ 8.208,00 ten behoeve van [budgethouder 4]
€ 18.610,00 ten behoeve van [budgethouder 5]
subtotaal: € 204.778,00. [42]
Op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] , ten name van [Zorgbureau] , zijn in de periode van 7 februari 2010 tot en met 4 januari 2012 de volgende bedragen bijgeschreven ten behoeve van het PGB van de na te noemen budgethouders:
€ 12.250,00 ten behoeve van [budgethouder 1]
€ 15.198,00 ten behoeve van [budgethouder 2]
€ 10.960,00 ten behoeve van [budgethouder 3]
€ 5.613,00 ten behoeve van [budgethouder 4]
€ 4.017,00 ten behoeve van [budgethouder 5]
subtotaal: € 48.038,00. [43]
Als voornoemde subtotalen worden opgeteld, gaat het om een totaalbedrag van
€ 252.816,00. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Immers gaat het om PGB-gelden ten behoeve van budgethouders voor wie [Zorgbureau] meer zorg hebben gedeclareerd en verantwoord dan aan hen daadwerkelijk was verleend. Hoewel de bijschrijvingen op de rekening met nummer [rekeningnummer 2] ten dele dateren uit 2010, en dus vóór de pleegperiode van feit 1, gaat de rechtbank ervan uit dat ook deze gelden van misdrijf afkomstig zijn. Het dossier bevat voldoende aanknopingspunten dat [Zorgbureau] ook in 2010 op eenzelfde wijze handelde en dus ook in 2010 al zorg declareerde en verantwoordde welke niet daadwerkelijk geleverd werd.
[Zorgbureau] had dus uit misdrijf afkomstige gelden onder zich. Deze gelden hebben zich vermengd met andere door [Zorgbureau] ontvangen geldbedragen. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578, kan in deze situatie het volledig vermogen [Zorgbureau] worden aangemerkt als “besmet” vermogen, en daarmee als vermogen dat (mede) uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank stelt daarbij vast dat deze van misdrijf afkomstige gelden met grote regelmaat ontvangen werden en een substantieel bestanddeel van meer dan geringe waarde vormde van het vermogen van [Zorgbureau]
Uit de rol van de verdachte als feitelijk leidinggevende aan de door [Zorgbureau] gepleegde fraude, volgt dat de verdachte wist dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
Van de rekening met nummer [rekeningnummer 1] zijn in de periode 7 december 2010 tot en met 7 oktober 2015 contante opnamen en overboekingen naar andere rekeningen gedaan ter hoogte van in totaal € 948.975,55. [44] Van de rekening met nummer [rekeningnummer 2] zijn in de periode van 3 juli 2010 tot en met 4 januari 2012 contante opnamen en overboekingen naar andere rekeningen gedaan ter hoogte van in totaal € 356.676,49. [45] Gelet hierop is sprake geweest van overdragen, omzetten en gebruik maken van uit misdrijf afkomstige geldbedragen.
De beide rekeningen stonden op naam van [Zorgbureau] De verdachte was bestuurder/enig aandeelhouder van de B.V. [46] [medeverdachte] was verantwoordelijk voor de administratie van de B.V. [47] Voor de rekening met nummer [rekeningnummer 1] waren bovendien de verdachte en [medeverdachte] beiden als gemachtigde geregistreerd. [48] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] tezamen en in vereniging de geldbedragen op de beide rekeningen van de B.V. hebben omgezet. Gelet op de duur en omvang waarop dit heeft plaatsgehad, hebben zij hiervan een gewoonte gemaakt.
Het bedrag dat de verdachte volgens de tenlastelegging heeft witgewassen, beloopt
€ 245.210,00. Hoewel er dus aanwijzingen zijn dat het gaat om een hoger bedrag, kan in ieder geval dit bedrag bewezen worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. [Zorgbureau] , in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 december 2014, te Schiedam en/of (elders) in Nederland, meermalen, telkens een geschrift, te weten,
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 inzake [budgethouder 1] (N-DOC-230, p. 1501), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 inzake [budgethouder 1] (N-DOC-224, p. 1486), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 inzake [budgethouder 2] (N-DOC-262, p. 1576), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 inzake [budgethouder 2] (N-DOC-257, p. 1565), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 inzake [budgethouder 3] (N-DOC-282, p. 1622), en
- Verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 inzake [budgethouder 3] (N-DOC-277, p. 1613), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 inzake [budgethouder 4] (N-DOC-131, p. 1114), en
- Verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ / Vergoedingsregeling
persoonlijke zorg over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 inzake [budgethouder 4] (N-DOC-133, p. 1118), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 inzake [budgethouder 5] (N-DOC-115, p. 1065), en
- Verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ / Vergoedingsregeling persoonlijke zorg over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 inzake [budgethouder 5] (N-DOC-119, p. 1073)
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft
[Zorgbureau]valselijk en in strijd met de waarheid:
op die verantwoordingsformulieren voor verleende zorg (een) (te hoog) 'betaald bedrag' en 'uitbetaald bedrag aan zorgverlener(s) over de verantwoordingsperiode' en 'totaal' en 'totaalbedrag van dit verantwoordingsformulier' vermeld en/of aangekruist, terwijl in werkelijkheid dit vermelde en/of aangekruiste bedrag en dit totaalbedrag en deze kosten lager had(den) moeten zijn in verband met geen en/of minder aan die budgethouder verleende zorg, en
op die verantwoordingsformulieren voor verleende zorg bij soorten hulpverlening 'PV' en/of 'VP' vermeld en/of aangekruist, terwijl in werkelijkheid deze soort(en) hulpverlening niet of minder waren verleend,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven feiten zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
en
[Zorgbureau] , in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 december 2014, te Schiedam en/of (elders) in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten,
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 inzake [budgethouder 1] (N-DOC-230, p. 1501), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 inzake [budgethouder 1] (N-DOC-224, p. 1486), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 inzake [budgethouder 2] (N-DOC-262, p. 1576), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 inzake [budgethouder 2] (N-DOC-260, p. 1572), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 inzake [budgethouder 3] (N-DOC-282, p. 1622), en
- Verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 inzake [budgethouder 3] (N-DOC-279, p. 1616), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 inzake [budgethouder 4] (N-DOC-131, p. 1114), en
- Verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ / Vergoedingsregeling persoonlijke zorg over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 inzake [budgethouder 4] (N-DOC-133, p. 1118), en
- Verantwoordingsformulier PGB over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 inzake [budgethouder 5] (N-DOC-115, p. 1065), en
- Verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ / Vergoedingsregeling persoonlijke zorg over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 inzake [budgethouder 5] (N-DOC-119, p. 1073),
als ware
ndie geschriften echt en onvervalst - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat voornoemde geschriften zijn verstuurd naar het [bedrijf 3] , bestaande de valsheid hierin dat:
op die verantwoordingsformulieren voor verleende zorg (een) (te hoog) 'betaald bedrag' en 'uitbetaald bedrag aan zorgverlener(s) over de verantwoordingsperiode' en 'totaal' en 'totaalbedrag van dit verantwoordingsformulier' is vermeld en/of aangekruist, terwijl in werkelijkheid dit vermelde en/of aangekruiste bedrag en dit totaalbedrag en deze kosten lager had(den) moeten zijn in verband met geen en/of minder aan die budgethouder verleende zorg, en
op die verantwoordingsformulieren voor verleende zorg bij soorten hulpverlening 'PV' en/of 'VP' is vermeld en/of aangekruist, terwijl in werkelijkheid deze soort(en) hulpverlening niet of minder waren verleend,
aan welke bovenomschreven feiten zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
3. zij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 14 juli 2015 te Schiedam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een totaalbedrag van 245.210 euro,
heeft overgedragen en omgezet en van genoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, terwijl zij, verdachte, en haar mededader van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een beroepsverbod voor de duur van drie jaren wordt opgelegd, inhoudende een verbod op het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening (financiële verantwoording van zorg daaronder inbegrepen).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te worden afgedaan. Door de raadsman is verder aangevoerd dat de verdachte een blanco strafblad heeft en dat de verdachte lijdt onder psychische problematiek na het recent overlijden van haar acht maanden oude dochtertje. De raadsman heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft leiding gegeven aan de gedragingen van een rechtspersoon die zich gedurende een lange periode en op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. De rechtspersoon heeft gedurende vier jaren stelselmatig stukken vervalst die dienden ter verantwoording van zorg bij zorgkantoren. Hierdoor heeft de rechtspersoon het vertrouwen dat in de juistheid van deze geschriften moet kunnen worden gesteld schade toegebracht. Aan die gedragingen heeft de verdachte leiding gegeven en dat maakt dat ook haar die gedragingen kunnen worden aangerekend.
Daarnaast heeft de verdachte middels fraude onterecht ontvangen PGB-gelden witgewassen en daar een gewoonte van gemaakt. Daarbij gaat het om een bedrag van ruim € 250.000. Hiermee heeft de verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast.
De verdachte heeft met haar handelen misbruik gemaakt van het systeem dat ervoor moest zorgen dat zorgbehoevenden zelf hun zorg konden inkopen. Deze personen hebben niet of minder zorg ontvangen dan waar zij volgens de indicatiestelling recht op hadden en die ze klaarblijkelijk ook nodig hadden. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld waarbij zij geen oog heeft gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de regeling van het PGB in het algemeen en voor de betreffende budgethouders in het bijzonder, die met behulp van een PGB op een adequate manier in hun zorgbehoefte hadden kunnen voorzien.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van
19 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten, de stelselmatigheid waarop deze gedurende een langere periode zijn gepleegd en de leidende rol die de verdachte daarbij had, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een schending van de redelijke termijn. De verdachte is op 14 juli 2015 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van het tenlastegelegde, op welk moment de redelijke termijn is gaan lopen. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting binnen twee jaren moet zijn afgerond met een eindvonnis, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheden kunnen gelden de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de verdachte op het procesverloop. Het opsporingsonderzoek in deze zaak is weliswaar omvangrijk geweest, maar de zaak is niet dermate complex dat dit tot afwijking van bovenstaand uitgangspunt zou moeten leiden. Een dergelijke bijzondere omstandigheid is wel dat de behandeling van de zaak half mei 2019 op verzoek van de verdachte is aangehouden. Dit verzoek hield verband met het overlijden van het acht maanden oude kindje van de verdachte. Hoe triest die omstandigheid ook is, dit betekent dat de afdoening van de zaak met een half jaar (half mei 2019 tot heden) is vertraagd als gevolg van een verzoek van de verdachte zelf. Dat maakt dat de rechtbank een termijn van 2,5 jaar in deze zaak redelijk acht. Nu de zaak pas na zo’n 4,5 jaar wordt afgedaan, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal op grond van het standaardarrest van de Hoge Raad (Hoge Raad, 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578) gelet op de duur van de overschrijding een strafkorting van 10% toepassen op de gevangenisstraf.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 18 maanden (zonder 10% strafkorting was dat 20 maanden). Tevens zal de rechtbank, gezien ook het ontbreken van enig inzicht bij de verdachte, een beroepsverbod van 3 jaren opleggen, waardoor de verdachte gedurende die periode geen beroep mag uitoefenen in de zorgverlening (financiële verantwoording van zorg ook daaronder begrepen).

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 4 en 5 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst geen standpunt ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 4 en 5 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoort en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 28, 33, 33a, 47, 51, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 (primair) en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt als bijkomende straf aan de verdachte op:
ontzetting van het recht tot de uitoefening van het beroep van zorgverlener, zorgbemiddelaar en (financiële) zorgverantwoorder, zulks voor de duur van 3 (drie) jaren;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 4 en 5 genummerde voorwerpen, te weten: (4) 1 STK Document kl: zwart, 1 ordner nr. 1 N-DOC-001 t/m N-DOC-143 en (5) 1 STK Document kl: zwart, 1 ordner nr. 2 N-DOC-144 t/m N-DOC-296.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [pv nummer] van de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 2057).
2.Geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 641
3.Geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 644
4.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB-AWBZ, N-DOC-230, p. 1501.
5.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB-AWBZ, N-DOC-224, p. 1586.
6.Geschriften, te weten werkbriefjes/declaratieformulieren, N-DOC-030, -31, -32, -36, -37, -34, p. 839-846.
7.Geschriften, te weten verantwoordingsformulier PGB-AWBZ, N-DOC-230 en N-DOC-224, p. 1501 en p. 1586.
8.Geschriften, te weten verantwoordingsformulier PGB-AWBZ, N-DOC-023 en N-DOC-28, p. 825 en p. 835.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [budgethouder 1] d.d. 3 december 2015, N-G-008-01, p. 1787-1790 en proces-verbaal verhoor getuige bij de rechter-commisaris, d.d. 19 november 2018.
10.Geschrift, te weten Onderzoeksrapport [Zorgbureau] , d.d. 2 maart 2015, N-DOC-003-01, p. 669
11.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB, N-DOC-262, p. 1576.
12.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB, N-DOC-257, p. 1565.
13.Proces-verbaal, Algemeen dossier, map 1, p. 22 en aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2017, AMB-033, map 1.
14.Geschriften, te weten declaratieformulieren, N-DOC-152, N-DOC-153, N-DOC-154, pag. 1187 t/m 1206 en N-DOC-272, pag. 1599 t/m 1604.
15.Geschriften, te weten werkbriefjes, N-DOC-089, pag. 974 t/m 977.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige, N-G-012-01, p. 1807.
17.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB, N-DOC-282, p. 1622.
18.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB, N-DOC-277, p. 1613.
19.Proces-verbaal, Algemeen dossier, map 1, p. 22 en aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2017, AMB-033, map 1.
20.Geschriften, te weten declaratieformulieren, N-DOC-097 en N-DOC-098, pag. 0994 t/m 1009 en N-DOC-107 en N-DOC-108, pag. 1036 t/m 1045.
21.Geschriften, te weten werkbriefjes, N-DOC-078, pag. 951 t/m 952.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige, N-G-011-01, p. 1803.
23.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB, N-DOC-131, p. 1114.
24.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ / Vergoedingsregeling persoonlijke zorg, N-DOC-133, p. 1118.
25.Proces-verbaal, Algemeen dossier, map 1, p. 22, en aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2017, AMB-033, map 1.
26.Geschriften, te weten declaratieformulieren, N-DOC-135, N-DOC-136, N-DOC-137, N-DOC-138, p. 1122 t/m 1139.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige, N-G-019-01, p. 1838.
28.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB, N-DOC-115, p. 1065.
29.Geschrift, te weten een verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget AWBZ / Vergoedingsregeling persoonlijke zorg, N-DOC-119, p. 1073.
30.Proces-verbaal, Algemeen dossier, map 1, p. 22, en aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2017, AMB-033, map 1.
31.Geschriften, te weten declaratieformulieren, N-DOC-121, N-DOC-122, N-DOC-123, N-DOC-124, p. 1077 t/m 1094.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige, N-G-018-01, p. 1833.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige, N-G-017-01, p. 1827.
34.Geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 641
35.Geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 644
36.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 1827 t/m 1832
37.Proces-verbaal van verhoor getuige [budgethouder 1] , p. 1787 t/m 1790
38.Proces-verbaal verhoor getuige [budgethouder 3] , p. 1803 t/m 1806
39.Proces-verbaal verhoor getuige [budgethouder 2] , p. 1807 t/m 1810
40.Proces-verbaal verhoor getuige [budgethouder 4] , p. 1838 t/m 1842
41.Proces-verbaal verhoor getuige [budgethouder 5] , p. 1833 t/m 1837
42.Proces-verbaal van bevindingen, N-AMB-017, p. 336-338.
43.Proces-verbaal van bevindingen, N-AMB-022, p. 353-356.
44.Proces-verbaal van bevindingen, N-AMB-017, p. 338.
45.Proces-verbaal van bevindingen, N-AMB-022, p. 355.
46.Geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel inzake [Zorgbureau] d.d. 29 juni 2015, N-DOC-002, p. 644-646.
47.Geschrift, te weten een door [medeverdachte] ondertekende verklaring d.d. 14 november 2019, door zijn raadsvrouw overhandigd ter terechtzitting van 15 november 2019.
48.Proces-verbaal van bevindingen, N-AMB-017, p. 337.