ECLI:NL:RBDHA:2019:12585
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Letland en medische zorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die asiel heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Letland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat zij in Letland niet de noodzakelijke medische zorg zou krijgen, en dat zij afhankelijk was van de mantelzorg van haar zoon die in Nederland woont.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2019 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres gehoord. Eiseres voerde aan dat de beperkte middelen in Letland haar toegang tot medische zorg zouden belemmeren en dat haar zoon in Nederland essentieel was voor haar welzijn. De rechtbank overwoog dat Nederland er vanuit mag gaan dat Letland als EU-lidstaat vergelijkbare zorg biedt aan asielzoekers, tenzij er structurele tekortkomingen zijn. Eiseres kon echter niet aantonen dat er sprake was van dergelijke tekortkomingen in Letland.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) op te vragen, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij afhankelijk was van de mantelzorg van haar zoon. De rechtbank oordeelde dat de overdracht naar Letland niet in strijd was met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU, omdat eiseres niet had aangetoond dat haar gezondheidstoestand door de overdracht zou verslechteren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.