ECLI:NL:RBDHA:2019:10952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
C/09/580079 / KG RK 19-1263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in huurgeschil met Stichting Vestia

Op 14 oktober 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.B.B. Beelaard, afgewezen. Het verzoek was gericht tegen kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek in een huurgeschil met Stichting Vestia. Verzoeker stelde dat de kantonrechter hem tijdens de zittingen op 22 juli en 10 september 2019 onterecht had benadeeld door sturende opmerkingen te maken en de advocaat van de belanghebbende meer ruimte te geven om te pleiten. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen, zoals het toestaan van een pleitnota, in beginsel geen grond voor wraking vormen. De uitlatingen van de kantonrechter werden niet als zodanig beschouwd dat er een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was ontstaan. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in beginsel wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren om een wrakingsverzoek te onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om het verzoek te honoreren, en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/55
zaak- /rekestnummer: C/09/580079 / KG RK 19-1263
Beslissing van 14 oktober 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. A.B.B. Beelaard te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. L.C. Heuveling van Beek,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- Stichting Vestia, m.h.o.d.n. Vestia Den Haag Loevestein.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 12 september 2019;
- het proces-verbaal van de zitting van 10 september 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 27 september 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de kantonrechter;
- [vertegenwoordiger] namens de belanghebbende, bijgestaan door mr. R. Benneker.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 7690066 RL EXPL 19-8784 tussen verzoeker en de belanghebbende.
De hoofdzaak heeft betrekking op een huurgeschil tussen verzoeker (als eiser in conventie, gedaagde in voorwaardelijk reconventie) en belanghebbende (als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie). In de hoofdzaak heeft op 22 juli 2019 en op 10 september 2019 een zitting plaatsgevonden, waarbij (onder andere) aan de orde is geweest of belanghebbende op korte termijn aan verzoeker een tijdelijke, vervangende woonruimte ter beschikking kon stellen, zodat de huidige woning van verzoeker hersteld kon worden en welke kosten daaraan verbonden zouden zijn voor verzoeker. Ook is gesproken over de vordering van belanghebbende tot vergoeding van schade die verzoeker volgens belanghebbende aan zijn huidige woning heeft toegebracht.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
a. De kantonrechter heeft zowel tijdens de zitting op 22 juli 2019 als op die van 10 september 2019 verschillende sturende opmerkingen gemaakt in het nadeel van (de onderhandelingspositie van) verzoeker en heeft verzoeker “kort gehouden”, terwijl de belanghebbende alle ruimte kreeg om te praten. Hierdoor kreeg verzoeker het idee dat de kantonrechter niet open stond voor zijn standpunt en dat de uitkomst van het geschil al vast stond.
b. De kantonrechter heeft de advocaat van de belanghebbende de gelegenheid gegeven om een uitgebreide, op schrift gestelde pleitnota over te leggen ter zitting, terwijl dit ongebruikelijk is in een dergelijke procedure en de advocaat van verzoeker daar onvoldoende op kon reageren.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
ten aanzien van wrakingsgrond a.
Volgens verzoeker heeft de kantonrechter hem streng toegesproken en opmerkingen richting hem gemaakt, inhoudende onder meer ‘dat hij niet het onderste uit de kan moest willen halen’ en ‘dat hij wel wist dat de beslissing nadelig voor hem zou gaan uitvallen’ als de onderhandelingen met belanghebbende tot niets zouden leiden. De wrakingskamer acht het aannemelijk dat de kantonrechter haar uitlatingen heeft gedaan met de bedoeling een voorlopig oordeel tot uitdrukking te brengen. Bij de wijze waarop dit is gebeurd, kunnen vraagtekens worden geplaatst en de wrakingskamer kan er begrip voor opbrengen dat daardoor bij verzoeker het gevoel is ontstaan dat hij niet serieus werd genomen. De door de kantonrechter gedane uitlatingen acht de wrakingskamer echter niet zodanig dat er van moet worden uitgegaan dat er bij de beoordeling van het geschil geen ruimte meer was voor het standpunt van verzoeker en dat daardoor een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid is ontstaan. Het gaat hier eerder om de wijze waarop de kantonrechter verzoeker heeft bejegend, doch voor bejegeningsklachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Hiervoor kan een klacht worden ingediend bij het gerechtsbestuur. Dit maakt dat het wrakingsverzoek op dit punt wordt afgewezen.
3.3.
ten aanzien van wrakingsgrond b.
De beslissing dat de advocaat van belanghebbende een pleitnota over mag leggen is een procedurele beslissing, die door de kantonrechter gemotiveerd is. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt met zich mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Aan de wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1] Naar het oordeel van de wrakingskamer halen de door verzoeker aangevoerde gronden deze zeer hoge drempel niet. Het verzoek zal ook op dit punt worden afgewezen.
3.4.
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat;
• de belanghebbende;
• de kantonrechter;
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A. van Steen, R. Cats en J. Brandt in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Haalem en in openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019.
Bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de jongste rechter.
de griffier de jongste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de arresten van de Hoge Raad d.d. 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770 en ECLI:NL:HR:2018:1413.