Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] ,
Procesverloop
Overwegingen
Het griffierecht
Wat vooraf ging aan deze procedure
27 september 2016 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster, alsmede die van haar halfzuster, ingewilligd.
Deze procedure
arguable claimop een schending van artikel 3 van het EVRM. [9] In dat geval dient verweerder aanvullend en gericht onderzoek te doen óf verzoekster moet het voordeel van de twijfel krijgen. Geen van beide is gebeurd en daarmee is het
rigorous scrutinyvereiste van artikel 3 van het EVRM geschonden. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst verzoekster naar rechtspraak van het EHRM, meer in het bijzonder naar de arresten [arrest 1] [10] en M.D. en M.A. [11]
effective remedygeboden als bedoeld in artikel 13 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest. [12]
refoulementverbod. Ter onderbouwing van dit betoog heeft verzoekster gewezen op rechtspraak van het EHRM, meer in het bijzonder op de arresten [arrest 2] en X tegen Zwitserland. [13] Uit deze arresten blijkt voorts dat informatie die bekend is geworden ná een uitzetting kan worden meegenomen bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van de toetsing van de gestelde vrees voor de autoriteiten. De formele rechtskracht van besluiten doet daaraan niet af.
72a van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is de rechtbank van oordeel dat zij exclusief bevoegd is. De wetgever heeft beoogd de rechtsbescherming van de vreemdeling bij uitsluiting op te dragen aan de bestuursrechter, in het bijzonder de vreemdelingenrechter, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de Vw 2000. [14] Het werd onwenselijk geacht dat twee verschillende rechters, de bestuursrechter en de burgerlijke rechter, zouden oordelen over geschillen met betrekking tot de vreemdeling. Dat betekent dat de vreemdeling zich met zijn schadeverzoek kan en zelfs moet wenden tot de bestuursrechter.
- er moet sprake zijn van een daad van de overheid;
- deze moet onrechtmatig zijn, dat wil zeggen in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsnorm;
- de daad moet aan de overheid zijn toe te rekenen;
- de geschonden norm moet er toe strekken het belang van de benadeelde te beschermen (relativiteitsvereiste);
- er moet schade zijn; en
- er moet voldoende causaal verband bestaan tussen de schade veroorzakende gebeurtenis en de geleden schade.
refoulementheeft een absoluut karakter en kent geen uitzonderingen. [16] Dit artikel ziet niet alleen op handelingen binnen de eigen jurisdictie van een Staat, maar ook op uitzettingen van vreemdeling naar landen die al dan niet bij het EVRM aangesloten zijn. [17] Het is in principe aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat bij terugkeer sprake zal zijn van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
refoulement, omstandigheden denkbaar waardoor de rechtbank hier niet geheel van kan wegblijven en zich een oordeel zal moeten vormen over de procedure die heeft geleid tot de uitzetting van een persoon en de schending van artikel 3 van het EVRM die zich vervolgens heeft gerealiseerd. De rechtbank voelt zich gesteund in dit oordeel door het eerdergenoemde arrest X tegen Zwitserland. In die zaak betrof het een asielaanvraag die de
Federal Migration Officehad afgewezen. De
Federal Administrative Courtheeft meerdere malen de afwijzing van de asielaanvraag in rechte in stand gelaten. Vervolgens is de vreemdeling met zijn gezin uitgezet en is hij door de Sri Lankaanse autoriteiten vastgezet en mishandeld. Het EHRM heeft in die zaak onder meer overwogen:
46827/99and
46951/99, § 69, ECHR 2005‑I, and [arrest 2] and Others, cited above, § 107).
the Swiss authorities failed to comply with their obligation under the Article 3 of the Convention in dealing with the applicants first asylum application. Het EHRM heeft zich dus een oordeel gevormd over de eerste in rechte vaststaande asielprocedure, die was geaccordeerd door de Zwitserse (federale) rechtbank en heeft daarin mede betrokken de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de uitzetting van de vreemdeling naar Sri Lanka. In de procedure die nu aan de orde is staat vast dat verzoekster direct na haar uitzetting naar Rusland is opgepakt, vastgezet en in de cel is mishandeld en verkracht. Onbetwist is dat hiermee sprake is geweest van een behandeling in strijd met het folteringsverbod van artikel 3 van het EVRM. Gelet op het arrest X t. Zweden vormt dit naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek aanleiding om de besluitvorming voorafgaande aan de uitzetting in deze procedure aan de orde te stellen.
refoulementvan artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overweegt als volgt.
- Een mededeling van het Ministerie van Defensie van de Russische Federatie aan het Bureau van rechtshulp van 11 november 2013, inclusief de vertaling;
- Een brief van advocaat Skripkina aan betrokkene van 19 december 2013, inclusief vertaling;
- Een brief van het bestuur van de Federale Veiligheidsdienst van Rusland gericht aan advocaat Skripkina van 5 november 2013, inclusief vertaling;
- Een brief van het departement van het militaire contraspionage van de Federale Veiligheidsdienst van Rusland van 19 november 2013, inclusief vertaling;
- Een brief van het bestuur van de Federale Veiligheidsdienst van Rusland voor de Oblast Rostov gericht aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Republiek Kirgizistan, houdende een rechtshulpverzoek met een verzoek tot uitlevering, ongedateerd, inclusief vertaling;
- Een brief van het paspoort- en visabureau van de stad Grosny aan advocaat Skripina van 22 oktober 2013;
- Een schrijven van de toenmalige gemachtigde mr. U.H. Hansma van 13 februari 2014.
appear to be geniune and plausible. Bewijs voor het tegendeel, dat de stukken vals waren of anderszins niet klopten, was er niet. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan ook op de weg van verweerder gelegen om bij twijfel hieraan, gelet op de verklaringen van verzoekster ter zake en het rapport van de deskundige, de inhoud van de documenten te verifiëren bijvoorbeeld op de wijze zoals door de destijds gemachtigde van verzoekster was voorgesteld. Verweerder had in het kader van de [arrest 1] exceptie in elk geval pas op de plaats moeten maken om dusdoende een reële mogelijkheid te creëren voor nader onderzoek naar de documenten (
rigorous scrutiny) en verzoekster niet daags na de uitspraak moeten uitzetten naar Rusland met alle gevolgen van dien. Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze specifieke omstandigheden door zijn handelwijze het risico heeft geaccepteerd dat een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou plaatsvinden. De grond van verzoekster dat haar uitzetting naar Rusland onrechtmatig is geweest slaagt dan ook.
Beslissing
€ 1.024,-.
mr. M.J. van den Bergh als leden, in aanwezigheid van mr. T. Pourjalili, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.