2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. De vreemdeling heeft eerder, op 17 februari 2010, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 24 februari 2010 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 19 maart 2010 ongegrond verklaard. Het besluit van 1 juli 2010 is van gelijke strekking als dat van 24 februari 2010.
2.3. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1; www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien in de bestuurlijke fase geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde niet kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, ter beantwoording van de vraag of het besluit van gelijke strekking niettemin kan worden getoetst, de rechter dient te beoordelen of zich uitzonderlijke, op de individuele zaak betrekking hebbende omstandigheden, als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor het Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45 (hierna: het arrest Bahaddar) voordoen.
2.4. In zijn enige grief betoogt de minister dat de rechtbank bij haar beoordeling of zich uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar voordoen een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd. Voorts betwist de minister het oordeel van de rechtbank dat zodanig zwaarwegende omstandigheden bestaan dat een hernieuwde toetsing gerechtvaardigd is. Het nieuwe asielrelaas van de vreemdeling en de door hem overgelegde documenten bieden hiervoor geen grond, aldus de minister.
2.4.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen. Evenmin doet zich een voor de vreemdeling relevante wijziging van het recht voor.
2.4.2. Ook indien de vreemdeling stelt dat bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst het risico bestaat op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) strijdige behandeling of bestraffing, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 8 mei 2008 in zaak nr. 200801379/1; www.raadvanstate.nl) dat moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden, als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar, kan noodzaak bestaan om deze regels niet tegen te werpen. In dat geval kan de rechter het besluit van gelijke strekking, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden en een voor de vreemdeling relevante wijziging van het recht, toetsen, voor zover deze uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2007 in zaak nr. 200702283/1; www.raadvanstate.nl). Dat betekent niet dat bij de beoordeling of evenbedoelde uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen ter toetsing staat of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van de vreemdeling op artikel 3 van het EVRM faalt. Aan die toetsing van het standpunt van de minister komt de rechter eerst toe, nadat hij tot het oordeel is gekomen dat de uitzonderlijke omstandigheden die de vreemdeling in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft aangevoerd, in het licht van de beoordeling in de eerdere procedure en artikel 13 van het EVRM, zodanig zwaarwegend zijn, dat de wijze waarop hij het besluit van gelijke strekking naar nationaal recht dient te beoordelen, er aan in de weg staat dat een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing in de beoordeling van het beroep wordt betrokken (zie de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2009 in zaak nr. 200806071/1; www.raadvanstate.nl).
2.4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 14 januari 2011 in zaak nr. 201004196/1/V3; www.raadvanstate.nl) is voor de beantwoording van de vraag of een document een uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar inhoudt, van belang dat dat document authentiek is.
2.4.4. Door het beroep gegrond te verklaren en het besluit van 1 juli 2010 te vernietigen met de overweging dat de minister zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de authenticiteit van de door de vreemdeling overgelegde documenten, heeft de rechtbank niet onderkend dat zij, gelet op het hiervoor onder 2.3 en 2.4.2 opgenomen beoordelingskader, zelfstandig diende te beoordelen of zich uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar voordoen en dat het derhalve aan haar was te beoordelen of de vreemdeling met het rapport van 18 april 2011 van Robert Chenciner, verbonden aan St. Antony's College in Oxford, de authenticiteit van vorenbedoelde documenten heeft aangetoond.
De grief slaagt reeds hierom.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het resterende deel van de grief behoeft geen bespreking. De zaak zal naar de rechtbank worden teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.