ECLI:NL:RBDHA:2019:10096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
NL19.19213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres, die Nigeriaanse nationaliteit heeft en zwanger is, betoogde dat de situatie in Italië onveilig is en dat zij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt, verwijzend naar het arrest Tarakhel. Tijdens de zitting op 5 september 2019 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij rapporten en uitspraken aanhaalde die de slechte opvangomstandigheden in Italië onderstreepten.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat het aan eiseres is om aan te tonen dat dit in haar geval niet geldt. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat de opvang in Italië zodanig tekortschiet dat zij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank volgde de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat Italië nog steeds als veilig kan worden beschouwd voor asielzoekers, ondanks de geschetste tekortkomingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiseres om concrete en actuele bewijsstukken te overleggen die haar claims ondersteunen, vooral in het licht van de bestaande juridische kaders en eerdere rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.19213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek tijdens de zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.19214, plaatsgevonden op 5 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en stelt de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Eiseres heeft op 16 maart 2019 een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseres op 10 oktober 2018 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië te Lagos, Nigeria, in het bezit is gesteld van een Schengenvisum. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [1] is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Italië heeft hier op 27 juni 2019 mee ingestemd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. Daarom heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] .
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij verwijst daartoe naar haar reeds bij zienswijze ingebrachte rapporten en naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 29 mei 2019 met bijlagen [3] en het rapport van het Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 8 mei 2019 [4] . Verder verwijst eiseres naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem [5] , Roermond [6] en Utrecht [7] . Uit deze stukken en uitspraken volgt volgens eiseres dat er zware financiële bezuinigingen zijn in de opvang in Italië en dat de behandeling van een asielaanvraag kan oplopen tot wel negen maanden. De asielzoekerscentra zijn overvol en er is geen/onvoldoende toegang tot adequate medische zorg. Ook zijn er in Italië geen tolken en advocaten beschikbaar voor asielzoekers. Volgens eiseres is het onduidelijk waar gezinnen met minderjarigen met speciale behoeften worden opgevangen. Eiseres doet in dit kader een beroep op de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 28 juni 2019 [8] . Daarnaast persisteert eiseres dat zij moet worden aangemerkt als “bijzonder kwetsbaar”, als bedoeld in het arrest Tarakhel [9] . Eiseres is zwanger en de uitgerekende dag voor de bevalling is 28 september 2019. Zij zal dus met een pasgeboren kind aan Italië worden overgedragen. Eiseres voert tot slot aan dat zij in staat gesteld moet worden om aangifte te doen van mensenhandel. Zij heeft hierover al in haar aanmeldgehoor verklaard. Als slachtoffer van mensenhandel dient zij bescherming te krijgen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan en dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiseres daar een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [10] of artikel 3 van het EVRM [11] .
5. In de uitspraak van 19 december 2018 [12] heeft de Afdeling [13] geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In recente uitspraken van 12 juni 2019 [14] , 27 juni 2019 [15] en 22 augustus 2019 [16] heeft de Afdeling dit oordeel bevestigd, ook als het gaat om opvang van gezinnen met minderjarige kinderen.
6. De rechtbank ziet in de stukken waar eiseres in haar beroepschrift naar verwijst geen grond om anders te oordelen dan de Afdeling tot nu toe heeft gedaan. De uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem, Roermond en Utrecht, zijn van voor de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2019, 27 juni 2019 en 22 augustus 2019, zodat verwacht mag worden dat de Afdeling deze heeft meegenomen in die uitspraken. De rapporten waar eiseres naar verwijst schetsen geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de informatie waarop de Afdeling zich in de eerder genoemde uitspraken heeft gebaseerd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat eiseres met de verwijzing naar de documentatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan haar (en haar kindje) geen opvang zal worden verleend. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
Tarakhel
7. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen aanleiding bestaat om voor zwangere vrouwen of vrouwen met zuigelingen aanvullende garanties te verkrijgen ten aanzien van geschikte opvangvoorziening, als bedoeld in het arrest Tarakhel. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de huidige situatie in Italië nu wezenlijk anders is dan ten tijde van het Tarakhel-arrest, op basis van een cijfermatige onderbouwing van een verbeterde verhouding tussen de instroom van asielzoekers en de opvangcapaciteit en op basis van informatie over de kwaliteit van de opvangvoorzieningen. Gelet op de rechtspraak van de Afdeling en gelet op het onderbouwde standpunt van verweerder, ziet de rechtbank geen concrete aanleiding om te twijfelen aan de algemene garanties in de circular letter van
8 januari 2019 en de geldigheid en betekenis daarvan voor alle individuele gevallen, ook voor gezinnen met minderjarige kinderen zoals in het geval van eiseres. In de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 28 juni 2019, ziet de rechtbank dan ook geen reden om het beroep gegrond te verklaren of om de behandeling van de zaak, onder gelijktijdige toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, aan te houden. Gelet op de bewijslastverdeling, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat op dit moment sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Hierin is zij gelet op het voorgaande niet geslaagd.
Aangifte mensenhandel
8. De rechtbank overweegt dat in een Dublinprocedure niet wordt toegekomen aan de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning vanwege het doen van aangifte van mensenhandel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2018 [17] . De aangifte mensenhandel heeft in feite dus geen invloed op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres. Dat de aangifte mogelijk gevolgen gaat hebben voor het verblijfsrecht van eiseres in Nederland, maakt de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat niet anders. Het gaat in deze procedure immers alleen over de vraag welk land verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Het artikel “Warehousing Asylum Seekers” van Lorenzo Vianelli, de brief van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 7 februari 2019, de Factsheet Italy van de UNHCR van 31 januari 2019, een artikel uit de krant Il Sole 24 ORE van 10 februari 2019, een e-mail van ELENA contactpersoon Maria Cristina Romano, de richtlijn van de Italiaanse minister van Binnenlandse Zaken van juli 2018, en een rapport van USDOS van 13 maart 2019.
4.Hierna: het SFH-rapport.
5.Uitspraken van 24 mei 2019 (NL19.9844 en NL19.9846) en 4 juni 2019 (NL19.9207 en NL19.9209).
7.Uitspraak van 23 mei 2019 (NL19.3587 en NL19.3589).
9.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
13.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.