Overwegingen
1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 september 2015 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 22 oktober 2015ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld. Het besluit is hiermee onherroepelijk geworden.
2. Op 4 juni 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit.
Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 29 september 2015. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
3. Eiser stelt, kort gezegd, dat hij als politiek tegenstander wordt gezien en dat hij, ook als er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden, bij gedwongen terugkeer naar zijn land van herkomst te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden
4. Bij uitspraak van 22 juni 2016heeft de Afdelinggeoordeeld dat de bestuursrechter in vreemdelingenzaken het zogenoemde “ne bis-beoordelingskader” in asielzaken met onmiddellijke ingang niet langer zal toepassen en voortaan elk besluit op een opvolgende asielaanvraag – waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd – overeenkomstig artikel 8:69 van de Awbmoet toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Deze toetsing omvat, zoals bij alle besluiten, de motivering van het besluit en de manier waarop het tot stand is gekomen.
5. Allereerst is in geschil of verweerder de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser geen nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het in de eerdere asielprocedure door verweerder ingenomen standpunt niet langer in stand kan blijven.
6. Eerder werd al geloofwaardig geacht dat eiser betrokken was bij de politieke partij HEPARen dat hij werkzaam is geweest voor de geheime dienst, MIT. Ook is geloofwaardig geacht dat eiser in Turkije op grond van de Opiumwet strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Het door eiser gestelde causale verband tussen zijn politieke en/of werkverleden en de strafrechtelijke vervolging heeft eiser tijdens zijn vorige procedure echter niet aannemelijk gemaakt.
7. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser 25 stukken ingebracht
(zie de bijlage achter deze uitspraak). Eiser probeert hiermee in de eerste plaats te onderbouwen dat het causale verband tussen zijn werkzaamheden, de veroordeling en zijn vrees bij terugkeer alsnog aannemelijk moet worden geacht. De problemen zijn begonnen toen eiser in 2010 een brief aan het Turkse parlement heeft gezonden waarin hij verzoekt om een onderzoek naar [naam1] , een crimineel die banden had met (leden van de partij van) president Erdogan. Deze [naam1] is in de Verenigde Staten later ook onderwerp van onderzoek geweest/ veroordeeld wegens druggerelateerde criminaliteit. De zoon van eiser en zijn moeder hebben eind 2015 aangifte gedaan van bedreiging in Turkije en eiser heeft in Nederland een dreigbrief met een kogel ontvangen, waarvan hij aangifte heeft gedaan. Daarnaast is eiser bij een bezoek aan het Turkse consulaat in Rotterdam op 13 oktober 2017 te kennen gegeven dat hij een melding achter zijn naam heeft staan. Van dit bezoek aan het consulaat heeft eiser heimelijk videobeelden gemaakt waarvan hij verweerder een dvd en een transcriptie heeft gegeven. Eiser heeft vervolgens van een oud-collega van de veiligheidsdienst vernomen dat tegen hem een aanklacht loopt op basis van de Anti-Terreurwet 3713. Dit gesprek heeft eiser ook opgenomen en op een usb-stick gezet en daarvan heeft hij verweerder een transcriptie gegeven. Verder heeft eiser diverse artikelen ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sinds de couppoging van 15 juli 2016 een zuivering plaatsvindt van overheidscritici, dat gestelde opposanten verdwijnen of gevangen gezet worden en dat de internationale mensenrechtenverplichtingen niet worden nageleefd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser aan zijn huidige opvolgende aanvraag geen relevante nieuwe elementen of bevindingen (nova) ten grondslag heeft gelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9. Nova zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2017).
10. Niet in geschil is dat eiser tijdens zijn vorige asielprocedure geen melding heeft gemaakt van zijn onderzoek naar [naam1] en zijn verzoek aan het parlement om nader onderzoek te verrichten. Het lag op de weg van eiser om alle van belang zijnde documenten, feiten en juridische argumenten naar voren te brengen in zijn eerste asielprocedure, zo nodig in de beroepsfase, om zo zijn redenen voor vertrek uit Turkije te onderbouwen en zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel uit te oefenen. Ten aanzien van de door eiser ingebrachte brieven uit 2010 en de stukken met informatie betreffende [naam1] heeft verweerder terecht overwogen dat geen sprake kan zijn van nova omdat eiser zijn relaas over zijn onderzoek naar [naam1] eerder had moeten doen en de daarop betrekking hebbende stukken – voor zover daterend van voor de eerdere asielprocedure - eerder had kunnen en moeten inbrengen. Eiser heeft hiervoor geen verschoonbare reden gegeven. Dat hij zich niet veilig voelde door de tolken van Turkse afkomst heeft hij destijds niet kenbaar gemaakt, hoewel hij daartoe wel de gelegenheid had. Dat hij dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening en risico. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser ten tijde van zijn eerste procedure wel uitgebreid verklaard heeft over zijn werkzaamheden voor HEPAR en zijn werkzaamheden bij de geheime dienst, MIT. Dit doet afbreuk aan de door hem gestelde vrees voor de tolken.
11. Verweerder heeft verder ook terecht overwogen dat in de overige door eiser ingebrachte stukken en gestelde omstandigheden ook geen nova zijn gelegen. Hoewel de door eiser overgelegde stukken die zien op de gestelde bedreigingen van zijn zoon, moeder en hemzelf dateren van na het eerdere afwijzende besluit, bevatten ze – strikt naar de geldende lijn in de jurisprudentie – geen nieuwe relevante feiten of bevindingen. De stukken zijn ingebracht ter onderbouwing van de stelling van eiser dat er een causaal verband is tussen zijn verleden bij HEPAR en MIT en de veroordeling op grond van de Opiumwet. Hij beoogt hiermee te onderbouwen dat hij gezien wordt als politieke tegenstander. Dit is een stelling die eiser ook in zijn eerdere asielprocedure heeft ingenomen en die hij geprobeerd heeft met verschillende soorten bewijsstukken te onderbouwen. Uit de tijdens deze procedure ingebrachte stukken valt echter het gestelde causaal verband niet af te leiden. Niet blijkt dat eiser geen eerlijke rechtsgang heeft gehad of dat de strafrechtelijke vervolging (mede) is ingegeven doordat hij wordt beschouwd als een politieke tegenstander. Aan de door eiser ingebrachte stukken die zien op bedreiging van en aangifte door zijn zoon, zijn moeder en hemzelf kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan wenst te geven. Verweerder heeft hierover terecht gesteld dat deze aangiftes zijn opgesteld op verzoek van de aangevers. Daarmee zijn het niet objectief verifieerbare verhalen. Ze hebben niet tot nader onderzoek van de zijde van de autoriteiten geleid. Eisers bezoek aan het consulaat en zijn registratie hiervan, alsmede het gesprek met een oud-collega van de veiligheidsdienst kunnen ook niet worden beschouwd als nova. Bij het bezoek aan het consulaat is - blijkens de transcriptie hiervan - niet gebleken welke melding eiser in de geraadpleegde systemen achter zijn naam heeft staan dan wel dat eiser beschouwd wordt als politiek tegenstander. Het bekijken van de dvd heeft verweerder in casu dan ook terecht niet van belang geacht. Tot slot kan ook zijn oud-collega niet worden beschouwd als objectief verifieerbare bron zodat ook aan de verklaringen uit dat telefoongesprek niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan geeft.
Bahaddar / artikel 83.0a van de Vw
12. Indien hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden betreft en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, dan moet de bestuursrechter steeds beoordelen of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden voordoen, als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar. Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen de desbetreffende vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat de staatssecretaris bij uitzetting van die vreemdeling een refoulementverbod zou schenden, als neergelegd in artikel 3 van het EVRM. Deze norm is in het nationaal recht opgenomen in artikel 83.0a van de Vw. De rechtbank dient te beoordelen of zich dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden voordoen aan de hand van hetgeen eiser heeft aangevoerd en overgelegd, en het standpunt van de staatssecretaris daarover.
13. Verweerder heeft zich ter zitting desgevraagd nader op het standpunt gesteld dat nu het causale verband tussen de activiteiten van eiser in het verleden en zijn strafrechtelijke veroordeling nog steeds niet is aangetoond, eiser niet alleen op grond van zijn werkverleden bij HEPAR en de MIT en de veroordeling op grond van de Opiumwet bij terugkeer te vrezen heeft voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing.
14. De rechtbank is echter van oordeel dat, uitgaande van de geloofwaardig geachte elementen en de door eiser ingebrachte stukken, in onderling verband bezien en geplaatst tegen de achtergrond van de algemene en verslechterende situatie in Turkije sinds de mislukte couppoging van 15 juli 2016, moet worden geoordeeld dat er aanwijzingen zijn dat hij - ook bij het ontbreken van eerdergenoemd causaal verband - bij terugkeer naar zijn land het risico kan lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat verweerder aan het bestreden besluit geen recente landeninformatie ten grondslag heeft gelegd. Eiser heeft met betrekking tot de situatie in Turkije verwezen naar diverse recente artikelen. Verweerder had - op grond van het bepaalde in artikel 83.0a van de Vw – in het bestreden besluit alle geloofwaardig geachte omstandigheden bij elkaar genomen moeten betrekken bij de beoordeling van de vraag of eiser nu bij gedwongen terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Nu dit niet is gebeurd, is het beroep daarom gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).