Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Op 3 februari 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit, etniciteit en religie;
- strafrechtelijke veroordeling in 2012 in Turkije op grond van de Opiumwet en een aantal lopende strafzaken;
- vervolging vanwege politieke betrokkenheid bij de partij HEPAR;
- problemen met inlichtingendiensten omdat eiser geheime informatie zou hebben en daarom als gevaar voor het heersende systeem zou worden gezien.
3. Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en Koerdische afkomst van eiser aangenomen. Verweerder heeft tevens aangenomen dat hij in Turkije op grond van de Opiumwet strafrechtelijk is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, en dat hij verdachte is in een aantal lopende strafzaken. Dat eiser betrokken is bij de politieke partij HEPAR en dat hij werkzaam is geweest voor de geheime dienst, heeft verweerder eveneens op zich geloofwaardig geacht. Het onderlinge verband tussen deze elementen heeft eiser echter volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt, zodat niet wordt aangenomen dat de strafrechtelijke vervolging en veroordeling door politieke redenen zouden zijn ingegeven. Dat eiser geheime informatie zou hebben, waaruit zou blijken dat in Turkije op regeringsniveau sprake is van corruptie en machtsmisbruik, en dat eiser daarom als gevaar voor het heersende systeem zou worden gezien, heeft verweerder evenmin geloofwaardig geacht. Zijn verklaringen hierover zijn immers niet concreet en niet onderbouwd. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn juridische problemen verband houden met één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat er sprake is van discriminatoire of onevenredige bestraffing, is er volgens verweerder geen sprake van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin is sprake van een reëel risico dat juist eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst zal worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
4. Op hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 83a van de Vw omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser het door hem gestelde causale verband tussen zijn veroordeling, zijn betrokkenheid bij de HEPAR-partij en zijn werk voor de veiligheidsdienst niet aannemelijk heeft gemaakt. Anders dan eiser in beroep heeft aangevoerd, heeft verweerder in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen, dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd.
7. Zo heeft verweerder hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat de HEPAR-partij een legale partij is en dat niet gebleken is dat leden van deze partij vervolgd worden vanwege hun politieke activiteiten. Uit het rapport van Human Rights Watch 2015 over Turkije als ook het Business Anti-Corruption Portal, waarnaar eiser in zijn zienswijze heeft verwezen, en uit de door eiser in beroep overgelegde artikelen van Amnesty International van maart 2015, respectievelijk van The Guardian van 28 september 2015, is dit evenmin af te leiden.
Daarnaast heeft verweerder terecht er op gewezen dat uit de verklaringen van eiser niet valt af te leiden dat hij vanwege zijn werkzaamheden voor de veiligheidsdiensten en geheime informatie die hij door die werkzaamheden zou bezitten, als gevaar voor de autoriteiten zou worden beschouwd. Eiser is immers in 2008 gestopt met die werkzaamheden en die periode was naar eigen zeggen voor hem niet echt belangrijk. Dat eiser in het bezit zou zijn van geheime, gevaarlijke informatie, heeft hij op geen enkele wijze geconcretiseerd, terwijl het aan eiser is om zijn asielrelaas met alle beschikbare relevante stukken te staven.
Eiser heeft verklaard deze geheime documenten uit veiligheidsoverwegingen niet aan verweerder te willen overhandigen en eiser heeft de rechtbank verzocht in het kader van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht hiervan kennis te nemen. Gelet echter op het feit dat het verzoek geen betrekking heeft op stukken die eiser op grond van de wet verplicht is over te leggen, zal de rechtbank dit verzoek niet in behandeling nemen.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verweerder de informatie die de vreemdeling op grond van artikel 31, tweede lid, van de Vw verstrekt, strikt vertrouwelijk behandelt met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens en de privacyreglementen voor de geautomatiseerde informatiesystemen, waarin de vreemdeling is geregistreerd. Verweerder verstrekt geen informatie over de vreemdeling aan derden, anders dan op grond van wettelijke verplichtingen of met de uitdrukkelijke toestemming van de vreemdeling.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bovendien terecht in aanmerking genomen dat het volgens eiser niet bij de autoriteiten bekend is dat hij deze informatie zou hebben, zodat niet valt in te zien dat eiser vanwege deze geheime informatie in de negatieve belangstelling zou staan. De enkele niet onderbouwde stelling ter zitting dat de Turkse autoriteiten inmiddels wel op de hoogte zouden zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. Uit de eerst ter zitting overgelegde vertaling van een aangifte van bedreiging van de zoon van eiser kan evenmin worden afgeleid dat eiser in verband met deze geheime informatie in de negatieve belangstelling staat.
9. Dat eiser vanwege zijn Koerdische afkomst, in combinatie met de aangenomen elementen van zijn asielrelaas en de huidige ontwikkelingen in Turkije, in de negatieve aandacht zou staan van de autoriteiten, volgt de rechtbank niet. Uit de verklaringen van eiser is immers niet gebleken dat hij vanwege zijn etnische afkomst problemen heeft ondervonden in Turkije die als vervolging zijn aan te merken, dan wel die verband houden met zijn asielaanvraag. Uit zijn verklaringen blijkt evenmin dat zijn Koerdische achtergrond een rol heeft gespeeld bij zijn strafrechtelijke veroordeling.
10. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de strafrechtelijke veroordeling verband houdt met een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij op grond van zijn asielrelaas een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook terecht afgewezen.
11. In beroep zijn geen gronden aangevoerd tegen de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.