Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres 1] ,
,
[eiseres 2] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
ProcesverloopBij besluiten van 25 augustus 2017 en 28 augustus 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Overwegingen
Het door eiseres 1 tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 27 maart 2014 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard (AWB 13/29067). Bij uitspraak van 12 september 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; 201403460/1/V2) de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Daarmee is de afwijzing van de eerste asielaanvraag van eiseres 1 in rechte vast komen te staan.
Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres de volgende documenten overgelegd:
b) een verklaring van de Afghaanse ambassade te Den Haag van 7 februari 2017 met de volgende tekst:
c) een kopie van een verklaring van de Afghaanse ambassade te Den Haag van 1 mei 2017 met de tekst:
Verweerder heeft in haar asielrelaas de volgende relevante elementen onderscheiden:
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Het feit dat in het document een andere datum wordt genoemd waarop de inval in de woning heeft plaatsgevonden en haar echtgenoot is ontvoerd dan eiseres zelf heeft verklaard, maakt ook dat het document niet als nieuw gebleken feit wordt gezien. Het feit dat in de verklaring van de ambassade een andere datum van de inval en ontvoering wordt genoemd dan de datum die eiseres heeft genoemd tijdens haar asielaanvragen, doet vermoeden dat geen sprake is geweest van een gedegen en zorgvuldig onderzoek door de Afghaanse autoriteiten naar deze gebeurtenissen.
Verder stelt verweerder dat hij onderzoek heeft gedaan naar de verklaringen van eiseres over de moord op [naam 2] . De naam van deze collega gecombineerd met [plaats] en de door eiseres opgegeven vermoedelijke data van de gebeurtenis heeft bij een zoekslag op internet volgens verweerder geen treffers opgeleverd, zodat niet is gebleken dat deze moord daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Verweerder verwijst verder naar zijn beleid over Afghanistan in paragraaf C7/2.8 Vc, waarin is opgenomen dat geen verblijfsvergunning wordt verleend uitsluitend omdat een Afghaanse vrouw na vertrek uit Afghanistan een westerse levensstijl heeft aangenomen. Verweerder neemt aan dat eiseres zich bij terugkeer zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen.
9.4 Verweerder heeft zich ter zitting op het volgende aanvullende standpunt gesteld.
De stelling van een vreemdeling dat zij door langer verblijf in het westen inmiddels een verwesterde levensstijl heeft aangenomen, is volgens verweerder op zichzelf onvoldoende om aan te kunnen nemen dat zij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt te worden vervolgd op grond van een godsdienstige overtuiging. Uit de verklaringen van de vreemdeling moet blijken dat zij daarnaast ook een godsdienstige overtuiging heeft waarbij een uitleg aan de islam wordt gegeven die niet met de heersende traditionele leer en normen in Afghanistan strookt. Volgens verweerder moet blijken van een innerlijke overtuiging van de vreemdeling dat zij zich niet kan conformeren aan de in haar land van herkomst heersende regels of normen van de religie. Volgens verweerder is van een dergelijke godsdienstige overtuiging bij eiseres niet gebleken.
Verweerder neemt niet aan dat bij eiseres sprake is van een dergelijke politieke overtuiging die zij bij terugkeer naar Afghanistan wenst te uiten, omdat zij heeft verklaard dat zij nu niet meer werkzaam is als vrouwenrechtenactiviste en dat zij sinds haar vertrek uit Afghanistan geen contact meer heeft gehad met de vrouwenrechtenorganisatie [naam 1] . Het enkele feit dat zij in het verleden vrouwenrechtenactiviste is geweest, vindt verweerder onvoldoende.
Wegens het ontbreken van een beleidsregel of een vaste gedragslijn van verweerder over de wijze waarop hij de hiervoor bedoelde gestelde godsdienstige overtuiging of politieke opvatting die verband houdt met verwestering van een vreemdeling onderzoekt en beoordeelt, is het voor de rechtbank nu niet mogelijk effectief te toetsen hoe verweerder in een concreet geval dat onderzoek en die beoordeling verricht en aldus een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit neemt over de geloofwaardigheid van een dergelijke godsdienstige overtuiging of politieke opvatting als asielmotief (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2170).
Daarbij komt dat het standpunt van verweerder, dat eiseres onvoldoende heeft verklaard over haar godsdienstige overtuiging of haar politieke opvatting, ook niet kan worden gevolgd, omdat niet is gebleken dat verweerder vragen heeft gesteld aan eiseres over haar gestelde verwestering in relatie tot haar (huidige) innerlijke religieuze overtuiging of politieke opvatting.
De omstandigheid dat eiseres in Afghanistan ruim acht jaar als vrouwenrechtenactiviste werkzaam is geweest, hetgeen verweerder geloofwaardig heeft geacht, is naar het oordeel van de rechtbank een sterke aanwijzing dat eiseres een dergelijke oprechte, politieke mening heeft. Verweerder zal dit nader moeten onderzoeken en moeten motiveren waarom daarvan volgens hem niettemin geen sprake (meer) is. Verweerder heeft dit nagelaten, nu hij eiseres hierover niet nadrukkelijk vragen heeft gesteld en in de kern heeft volstaan met het standpunt dat hij niet aanneemt dat zij haar politieke overtuiging bij terugkeer nog wenst te uiten.
De beroepsgrond slaagt.
Voor zover eiseres zich zou kunnen beroepen op een mannelijk netwerk voor bescherming, is van belang dat uit het thematisch ambtsbericht blijkt dat het principe dat meisjes en vrouwen in Afghanistan niet worden geacht zonder mannelijke begeleiding op straat te lopen, niet geldt voor schoolgaande meisjes. Mannen brengen meisjes niet naar school; de meisjes gaan met een groepje naar school.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;