ECLI:NL:RBDHA:2018:7675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
09/842727-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring niet-ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen

Op 28 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, werkzaam als commercieel verkoopmedewerker bij [bedrijf E], gedurende een periode van 16 maanden een totaalbedrag van € 907.500 heeft ontvangen van [bedrijf A] via [bedrijf B], zonder dit te melden aan zijn werkgever. De verdachte heeft valse facturen opgemaakt en gebruikt, die niet overeenkwamen met de werkelijkheid, en heeft de werkelijke aard van de geldbedragen verhuld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, en dat er voldoende bewijs was voor de omkoping en het witwassen van geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De vordering van de benadeelde partij, [bedrijf E], werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank niet kon vaststellen of er sprake was van financiële benadeling door de omkoping. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842727-14
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1974 [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 4].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 28 t/m 31 mei en 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M.A. Visser en C. Sam-Sin en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. van Beest naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 mei 2015 te Maasdijk en/of Poeldijk (gemeente Westland), in elk geval in Nederland, anders dan als ambtenaar, immers (als commercieel verkoopmedewerker) werkzaam zijnde in (loon)dienstbetrekking bij [bedrijf E] , naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift en/of belofte en/of dienst, te weten (telkens) (de betaling van) één of meerdere geldbedragen, te weten zeventien maal 60.500 euro, in totaal 1.028.500 euro, althans een (of meer) geldbedrag(en), (door tussenkomst van/via/aan zijn, verdachtes, bedrijf, te weten [bedrijf A] heeft aangenomen en/of heeft gevraagd en dit aannemen en/of vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 juni 2014 te Maasland (gemeente Midden-Delfland) en/of Poeldijk (gemeente Westland), in elk geval in Nederland en/of België,
(van) één of meer factu(u)r(en) van [bedrijf A] . aan [bedrijf B] . (te weten zeventien facturen met factuurnummers 1300003 tot en met 13000011 en 14000001 tot en met 14000007), (elk) zijnde een geschrift dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
- ( telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
en/of
- ( telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande die vervalsing/valsheid hierin dat (telkens) (door verdachte) op voornoemde factu(u)r(en) als beschrijving was opgenomen en/of was laten opnemen 'advies' en/of 'commissie', terwijl in werkelijkheid geen (aan deze facturen ten grondslag liggende) (advies)diensten en/of (commissie)werkzaamheden waren/was verricht en/of geleverd,
en bestaande dat gebruik hierin dat hij, verdachte, die factu(u)r(en) op heeft gestuurd/laten sturen naar en/of heeft verstrekt/laten verstrekken aan het bedrijf [bedrijf B] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 mei 2015 te Maasland (gemeente Midden-Delfland) en/of Poeldijk (gemeente Westland), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere andere(n) en/of alleen, meermalen, althans eenmaal,
van één of meerdere voorwerp(en), te weten één of meerdere geldbedrag(en), (te weten zeventien maal 60.500 euro, in totaal 1.028.500 euro, althans een (of meer) geldbedrag(en)), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van dat/die geldbedrag(en)
en/of
één of meerdere voorwerp(en), te weten één of meerdere geldbedrag(en), (te weten (onder andere) een geldbedrag van 120.000 euro (overgemaakt aan [bedrijf 1] ) en/of een geldbedrag van 193.493 euro (overgemaakt aan de Belastingdienst) en/of een geldbedrag van 377.932,20 euro (overgemaakt naar een bankrekening van [naam 1] )) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
van welk misdrij(f)(ven) verdachte een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
[bedrijf E] ., een bedrijf dat voor een telersvereniging in de AGF-sector (aardappelen, groenten en fruit-sector) geteelde producten verkoopt, heeft 25 november 2014 aangifte gedaan van onder meer omkoping. In die aangifte wordt [verdachte] , een voormalig commercieel verkoopmedewerker van [bedrijf E] ., verweten dat hij tijdens zijn dienstbetrekking ongeoorloofde kortingen aan een klant van [bedrijf E] ., te weten [bedrijf A] ), heeft gegeven. [bedrijf E] vermoedt dat deze verkoopmedewerker met [bedrijf A] . afspraken heeft gemaakt dat [bedrijf A] . prijzen voor afgenomen producten zou betalen die lager waren dan de prijzen die andere klanten van [bedrijf E] moesten betalen.
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij – al dan niet samen met (een) ander(en) – zich heeft laten omkopen middels betaling van meerdere geldbedragen (feit 1), dat hij valse facturen heeft gemaakt en heeft gebruikt (feit 2) en dat hij het geld van die betalingen op verschillende wijzen heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt (feit 3). De verdachte heeft de feiten ontkend.
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Daartoe is ter zake feit 1 aangevoerd dat er geen sprake was van omkoping door [bedrijf A] , maar van een lening voor het oprichten van een onderneming dan wel een investering in de verdachte voor de toekomst. Het niet mededelen van het ontvangen van dat geld was volgens de raadsman niet in strijd met de goede trouw. Voorts is niet gebleken dat onder meer de mededelings- en concurrentiebedingen nog van kracht waren, omdat de arbeidsovereenkomst met die bedingen door de verdachte met [bedrijf J] was overeengekomen en niet is gebleken dat [bedrijf E] . rechtsopvolger is van die B.V., aldus de raadsman. Subsidiair was er geen sprake van overtreding van concurrentiebedingen, omdat [bedrijf C] ., het bedrijf van de verdachte, zich richtte op het geven van advies (en er feitelijk nog geen werkzaamheden waren verricht), terwijl de werkzaamheden van de verdachte bij [bedrijf E] . zich richtte op de verkoop van geteelde AGF-producten.
Ter zake feit 2 is aangevoerd dat er geen sprake was van een oogmerk tot misleiding. Er was namelijk sprake van een voorschot op in de toekomst te geven advies, terwijl nog niet bekend was wat de verdachte in de toekomst voor [bedrijf A] . aan werkzaamheden zou gaan verrichten. Dat is ongelukkigerwijs niet duidelijk genoeg op de facturen vermeld. Voorts is het later vermelden van commissie op de facturen gelegen in de totstandkoming van het commissiecontract dat ten behoeve van de lening/investering in 2014 was opgesteld en die aanduiding kwam van [bedrijf A] ..
Ter zake van feit 3 is aangevoerd dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat hij van [bedrijf A] . had ontvangen afkomstig was van “zwarte handel” of van enig ander misdrijf.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De meest betrokken bedrijven en personen
[bedrijf E]
., gevestigd te De Lier, houdt zich bezig met de verkoop, verpakking en distributie van goederen van de Coöperatieve telersvereniging [bedrijf F] .. Zij verkoopt aan andere bedrijven diverse soorten groenten en fruit, waaronder grove trostomaten. [2]
[bedrijf C]
., gevestigd te Hellevoetsluis, houdt zich volgens informatie van de Kamer van Koophandel bezig met de inkoop, verkoop, commissie, import en export van aardappelen, groenten en fruit, alsmede het verstrekken van adviezen op het gebied van AGF. Zij is op 16 januari 2013 opgericht. [bedrijf D] is enig aandeelhouder en de enige bestuurder. [3]
[bedrijf D] ., eveneens gevestigd te Hellevoetsluis, houdt zich bezig met managementactiviteiten. Zij is ook op 16 januari 2013 opgericht. [naam 1] – de echtgenote van [verdachte] - was vanaf die datum algemeen directeur en [verdachte] vanaf 1 oktober 2014.
[bedrijf A]
., gevestigd te Poeldijk, houdt zich volgens informatie van de Kamer van Koophandel bezig met de handel in land- en tuinbouwproducten. [bedrijf H] . is enig aandeelhouder en bestuurder. [4]
[bedrijf A] ., eveneens gevestigd te Poeldijk, is een financiële holding. [bedrijf H] en [bedrijf I] . zijn haar bestuurders. [5]
[bedrijf H] . gevestigd te Monster, is een financiële holding. [bedrijf H] zijn haar bestuurders. [6]
[bedrijf I] , gevestigd te Maasland, is een financiële holding. [medeverdachte 1] is enig aandeelhouder en enig bestuurder. [7]
[bedrijf B] ., gevestigd te Poeldijk, is een financiële holding. [bedrijf H] . en [bedrijf I] . zijn haar bestuurders. [8]
De betrokkenheid van de vier verdachten bij voornoemde B.V’s.
[verdachte] was bij [bedrijf E] commercieel verkoopmedewerker en was daar (en bij diens rechtsvoorganger [bedrijf J] .) in dienst van 21 mei 2007 tot 1 mei 2014. [9] Hij hield zich met name bezig met de verkoop van grove trostomaten en één van de klanten die hij bediende was [naam 2] (de rechtbank begrijpt; [bedrijf A] .). [10] Op 6 december 2013 werd [verdachte] door [bedrijf E] . met onmiddellijke ingang vrijgesteld van alle werkzaamheden, op 30 december 2013 is er een beëindigingsovereenkomst gesloten waarbij is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 mei 2014 werd beëindigd. [11]
[verdachte] heeft vanaf 22 februari 2013 op 1 aandeel na alle aandelen in [bedrijf D] . en daarmee ook in [bedrijf C] ., en is hij vanaf 1 oktober 2014 bestuurder van [bedrijf D] [12]
[naam 1] was vanaf 16 januari 2013 algemeen directeur van [bedrijf D] . en tot 20 februari 2013 enig aandeelhouder van [bedrijf D] . en daarmee ook van [bedrijf C] Hierdoor is zij via [bedrijf D] . dus ook bestuurder van [bedrijf C] . Vanaf 22 februari 2013 heeft zij nog slechts 1 aandeel in [bedrijf D] [13]
[medeverdachte 1] is bij [bedrijf A] . onder meer verantwoordelijk voor de in- en verkoop van groenten en fruit. [14] Voorts is hij bestuurder bij [bedrijf I] . en via deze B.V. ook bestuurder bij [bedrijf G] . en via [bedrijf G] ook weer bestuurder bij [bedrijf A] . Voorts is hij via [bedrijf I] bestuurder bij [bedrijf B] .
[medeverdachte 2] is bij [bedrijf A] . onder meer verantwoordelijk voor de financiën. [15] Voorts is hij bestuurder bij [bedrijf H] . en via deze B.V. ook bestuurder bij [bedrijf G] en via [bedrijf G] ook weer bestuurder bij [bedrijf A] . Voorts is hij via [bedrijf H] . bestuurder bij [bedrijf B] .
3.4.2
De geldstromen, de facturen en de administratie bij [bedrijf A] . en [bedrijf B] .
De overboekingen van [bedrijf B] naar [bedrijf C] .
In de periode van 10 april 2013 tot en met 25 juli 2014 hebben de volgende geldtransacties plaatsgevonden (van € 60.500,- dan wel een veelvoud daarvan) van een bankrekening van [bedrijf B] . [rekeningnummer 1] naar een bankrekening van [bedrijf C] . [rekeningnummer 2] : [16]
Datum
Bedrag
Omschrijving
10 april 2013
€ 60.500,-
invoice 1300001
19 april 2013
€ 60.500,-
invoice 1300002
4 juni 2013
€ 121.000,-
invoice 130003 1300004
14 juni 2013
€ 60.500,-
invoice 1300005
31 juli 2013
€ 60.500,-
invoice 1300006
5 september 2013
€ 60.500,-
invoice 1300007
30 september 2013
€ 60.500,-
invoice 1300008
9 oktober 2013
€ 60.500,-
invoice 1300009
12 november 2013
€ 60.500,-
invoice 13000010
9 december 2013
€ 60.500,-
invoice 13000011
17 februari 2014
€ 60.500,-
invoice 14000001
25 april 2014
€ 181.500,-
invoice 14000002 14000003 14000004
3 juni 2014
€ 60.500,-
invoice 14000006
25 juli 2014
€ 60.500,-
invoice 14000007
De overboekingen van [bedrijf A] . naar [bedrijf B]
In de periode van 9 april 2013 tot en met 25 juli 2014 hebben de volgende geldtransacties plaatsgevonden (van € 66.550,- dan wel een veelvoud daarvan) van een bankrekening van [bedrijf A] . ( [rekeningnummer 3] naar voornoemde bankrekening van [bedrijf B] . ( [rekeningnummer 1] ): [17]
Datum
Bedrag
Omschrijving
9 april 2013
€ 66.550,-
ivm [bedrijf C]
18 april 2013
€ 66.550,-
ivm [bedrijf C]
28 mei 2013
€ 66.550,-
Advieskst mrt
4 juni 2013
€ 133.100,-
invoice 130003 130004
30 juli 2013
€ 66.550,-
invoice 130015
5 september 2013
€ 66.550,-
invoice 130016
30 september 2013
€ 66.550,-
invoice 130017
14 oktober 2013
€ 66.550,-
invoice 130018
31 oktober 2013
€ 66.550,-
invoice 130019
2 december 2013
€ 66.550,-
invoice 130020
7 februari 2014
€ 66.550,-
invoice 130021
24 april 2014
€ 199.650,-
invoice 140005 140006 140007
23 mei 2014
€ 66.550,-
invoice 140008
25 juli 2014
€ 66.550,-
invoice 140009
De facturen
In het bedrijfspand van [bedrijf A] en [bedrijf B] , te weten [adres 1] te Poeldijk, zijn onder meer de facturen van ieder € 60.500,- (waarvan € 10.500,- aan BTW) aangetroffen op naam van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . [18]
Dit betroffen de facturen genummerd:
- 1300003 t/m 13000011, die ieder een factuurdatum hadden in de periode van 3 april 2013 tot en met 2 december 2013, en zagen op door [bedrijf C] op maandbasis (maart tot en met november) als “Advies” in rekening gebrachte kosten aan [bedrijf B] .,
- 14000001 t/m 14000004, 14000006 en 14000007, die ieder een factuurdatum hadden in de periode van 2 januari 2014 tot en met 2 juni 2014, en zagen op door [bedrijf C] . op maandbasis (december tot en met mei [19] ) als “Commissie” in rekening gebrachte kosten aan [bedrijf B]
Ook werden er in voornoemd bedrijfspand facturen aangetroffen van ieder € 66.550,- (waarvan € 11.500,- aan BTW) op naam van [bedrijf B] . aan [bedrijf A] . [20]
Dit betroffen de facturen genummerd:
- 130001 t/m 130004 en 130014 t/m 130021, die ieder een factuurdatum hadden in de periode van 25 mei 2013 t/m 31 december 2013, en zagen op door [bedrijf B] op maandbasis (januari t/m december) als “Doorbel. Advieskst […]” in rekening gebrachte kosten aan [bedrijf A] .;
- 140005 t/m 140009, die ieder een factuurdatum hadden in de periode van 31 januari 2014 tot en met 31 mei 2014, en zagen op door [bedrijf B] . op maandbasis (januari t/m mei) als “Doorbel verkoopkst […]” in rekening gebrachte kosten aan [bedrijf A] .
De administratie bij [bedrijf A] . en [bedrijf B] .
[naam 3] , administrateur van onder meer [bedrijf A] . en [bedrijf B] . heeft over de facturen verklaard dat hij van [medeverdachte 2] de maandelijkse facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . moest doorbelasten aan [bedrijf A] . Daarbij werd telkens een factuur van [bedrijf C] . als inkoopfactuur in de administratie (de rechtbank begrijpt: van [bedrijf B] ) verwerkt. Vervolgens werd er een verkoopfactuur van [bedrijf B] . aan [bedrijf A] . opgemaakt en verwerkt in de administratie van [bedrijf B] .. Een rekening van [bedrijf C] . zag op € 50.000,- (exclusief omzetbelasting) en er werd € 55.000,- per maand doorbelast aan [bedrijf A] . Eerst werd het als advieskosten geboekt in de administratie en later op advies van de accountant als verkoopkosten. [21]
Tussenconclusie
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat:
- de overboekingen van [bedrijf A] . naar [bedrijf B] . in direct verband staan met de overboekingen van [bedrijf B] . naar [bedrijf C] .,
- de facturen van [bedrijf B] . aan
[bedrijf A] . in direct verband staan met de geldstroom tussen deze twee B.V.’s en
- de facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . in direct verband staan met de geldstroom tussen deze twee B.V.’s.
3.4.3
Het commissiecontract
[bedrijf K] . heeft op 14 april 2014 van [naam 3] (vanaf het e- [e-mailadres 1] een kopie van een commissie-contract (“Commissie contract [bedrijf C] 01-01-2013”) ontvangen ten behoeve van het opstellen van de jaarrekeningen over 2013 en in het bijzonder de post “advieskosten” van [bedrijf B] .. [22] Dit commissiecontract betreft een overeenkomst tussen [bedrijf B] . enerzijds en [bedrijf C] . anderzijds. Daarin staat onder meer dat met ingang van 1 januari 2013 [bedrijf C] .V. voor [bedrijf B] zou bemiddelen bij de verkoop uit het assortiment van [bedrijf A] . en dat zij exclusief werkzaam zou zijn voor de regio Scandinavië. In het commissiecontract staat vermeld dat dit op 1 januari 2013 te Poeldijk is ondertekend door [naam 1] en [medeverdachte 2] met daarbij twee handtekeningen. [23]
[naam 3] heeft verklaard dat hij een commissiecontract naar aanleiding van een overleg tussen [bedrijf K] en de directie van [naam 2] ” in opdracht van [medeverdachte 2] naar [bedrijf K] . heeft verstuurd. De inhoud van het commissiecontract kent hij niet, want hij heeft het contract niet inhoudelijk bekeken. Geconfronteerd met voornoemd per e-mail verstuurd commissiecontract denkt hij dat dit dat commissiecontract betreft. Het verstuurde commissiecontract herkende hij niet, terwijl hij als administrateur wel van afspraken op de hoogte hoorde te zijn voor de verwerking in de administratie. [24]
3.4.4
De valsheid van het commissie-contract
[verdachte] heeft verklaard dat hij namens [bedrijf C] . betrokken was bij het opstellen van een overeenkomst tussen [bedrijf C] . en [bedrijf B] .. Deze zou door [medeverdachte 2] en de vrouw van [naam 1] ) “snel” zijn opgemaakt en ondertekend in 2013. Zijn vrouw had er verder helemaal niets mee te maken. [25] Geconfronteerd met het commissiecontract heeft [verdachte] het herkend en bevestigt dat dit de overeenkomst was waarover hij had verklaard. [26]
E-mailberichten
In de woning van [verdachte] en [naam 1] , op het [adres 2] te Kappellen (België), is een Apple computer in beslaggenomen. Daarop zijn drie e-mailberichten aangetroffen tussen de adressen [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] [27]
Het eerste e-mailbericht was gedateerd 14 januari 2014 en verstuurd vanaf [e-mailadres 3] . Met het bericht werd een versie van voornoemd commissie-contract gestuurd en werd door “ [medeverdachte 2] ” aan [naam 4] ” gevraagd of zij een aantal dingen kon invullen en het contract dan aan hem kon retourneren. [28] Vergeleken met het reeds hierboven onder 3.4.3 besproken commissiecontract week de versie in het e-mailbericht van 14 januari 2014 onder meer af ter zake een aantal niet ingevulde gegevens, te weten dat [bedrijf C] . exclusief werkzaam zou zijn voor “Frukt Service te Helsingborg” in plaats van Scandinavië, de naam “ [naam 4] ” in plaats van [naam 1] en de naam “ [medeverdachte 1] ” in plaats van [medeverdachte 2] als ondertekenaars van het contract. [29]
Het tweede e-mailbericht was gedateerd 15 januari 2014 en was verstuurd vanaf [e-mailadres 2] . In het bericht werd door [naam 4] ” onder meer de gegevens “gevestigd te Hellevoetsluis, [adres 3] ” doorgegeven. [30] Dat is het vestigingsadres van [bedrijf C] . Voorts werd over de datum van 1 januari 2013 gezegd “klopt” en dat de naam van “ [naam 4] ” naar [naam 1] ” moest worden veranderd. [31]
Tot slot was het derde e-mailbericht gedateerd 16 januari 2014 en verstuurd vanaf [e-mailadres 3] . [32] Met het bericht werd een versie van het commissie-contract gestuurd die (uitgezonderd de ondertekening) geheel overeenkomt met het bij [bedrijf K] . aangetroffen commissie contract. [33] Door “ [medeverdachte 2] ” werd in het e-mailbericht onder meer gevraagd aan “ [naam 4] ” het commissiecontract te ondertekenen en op te sturen naar “ [bedrijf B] , [medeverdachte 2] [adres 1] Poeldijk”. [34] Dit is het vestigingsadres van [bedrijf B] .
Conclusie
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewezen is dat het getekende commissiecontract, waarvan bij [bedrijf K] een kopie is aangetroffen, vals is.
Immers, daar waar volgens het commissiecontract de ondertekening op 1 januari 2013 heeft plaats gevonden blijkt uit de e-mailberichten dat dit niet eerder kan zijn geweest dan op 16 januari 2014, een jaar later. Daarbij komt, dat het commissie-contract door [bedrijf C] . zou zijn overeengekomen op 1 januari 2013, terwijl deze vennootschap pas twee weken later werd opgericht. Voorts blijkt dat pas daags voor 16 januari 2014 aanstalten is gemaakt het commissie contract op te maken, terwijl de inhoud zou zien op werkzaamheden van [bedrijf C] . vanaf 1 januari 2013. Verder is uit het onderzoek niet gebleken dat de in het contract opgenomen werkzaamheden in de periode van 1 januari 2013 tot aan 16 januari 2014 ook daadwerkelijk zijn verricht, dan wel dat zij in die periode zouden worden verricht.
3.4.5
Valsheid van de facturen
De facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . vermelden de omschrijving van werkzaamheden waarvoor werd gedeclareerd als “advies” (voor 2013) en “commissie” (voor 2014). Van daadwerkelijk verrichte werkzaamheden in die periodes door [bedrijf C] . voor [bedrijf B] . is naar het oordeel van de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken. Noch van de in het valse commissiecontract overeengekomen werkzaamheden, noch van andere werkzaamheden. Dat er mogelijk sprake was van een lening, voorschotten of een investering volgt niet uit de beschrijvingen van de werkzaamheden op de facturen, noch vindt zulks steun in de inhoud van het valse commissiecontract. Dat contract zag immers op werkzaamheden die [bedrijf C] . vanaf 1 januari 2013 zou verrichten. Die omstandigheden maken dat voldoende aannemelijk is geworden dat de facturen van [bedrijf C] aan [bedrijf B] . vals zijn, nu niet is gebleken dat hun inhoud strookt met de werkelijkheid.
Nu niet is gebleken dat de door [bedrijf C] . gefactureerde werkzaamheden voor [bedrijf B] . zijn verricht is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf B] daarvan op de hoogte moet zijn geweest. Immers zouden die werkzaamheden volgens het valse commissiecontract haar dan wel [bedrijf A] . ten goede moeten zijn gekomen. . De omstandigheid dat die twee ondernemingen dezelfde (middellijke) bestuurders hebben, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , in samenhang bezien met de reeds vastgestelde samenhang tussen de twee facturenstromen, maakt dat tevens voldoende aannemelijk is geworden dat ook de facturen van [bedrijf B] . aan [bedrijf A] . vals zijn.
3.4.6
Verband tussen betalingen aan [verdachte] , afname tomaten en dienstverband [bedrijf E]
3.4.6.1 Chatgesprekken:
Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] met [medeverdachte 1] chatgesprekken heeft gevoerd. [35]
Op 29, 30 en 31 mei 2013 vonden er de volgende (relevante gedeelten van) chatgesprekken tussen hen plaats, hierbij maakte [verdachte] ”) gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] (van [bedrijf E] .) en [medeverdachte 1] van [telefoonnummer] : [36]
29 mei 2013
[verdachte]
Factuur ophogen van 50 naar 80? Is dat wat?
[…]
[medeverdachte 1]
Moet ik ff nadenken
30 mei 2013
[verdachte]
En klaar met nadenken? Het gaat zo hard nu met de maand volumes
[…]
[medeverdachte 1] :
Praten we morgen over.
31 mei 2013
[verdachte] :
Moesteb wij nog even bellen ivm facturen
[…]
[verdachte] :
Ga zo effe factuur mei maken. Heb ik nog wat te doen
[medeverdachte 1] :
Gewoon hetzelfde als altijd anders wordt het te gek
Op 10 december 2013 heeft er het volgende (relevante gedeelte van een) chatgesprek tussen hen plaatsgevonden, hierbij maakte [verdachte] gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] en [medeverdachte 1] wederom van + [telefoonnummer] : [37]
[verdachte]
Zou ik
[verdachte] :
Evt
[verdachte] :
Met u goedkeuring
[verdachte] :
Nog een paar mnd ( tot mei ofzo) facturen mogen sturen?
[verdachte] :
Maak ik 2015 allemaal goed
[medeverdachte 1] :
Moet ik effe met peet over hebben lul. Wel eeeen heeeeel brutaaaaaaale vraaaaaag
[verdachte] :
Jep
Tussenconclusies
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de chatgesprekken van 29 tot en met 31 mei 2013 dat [verdachte] de facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] , en daarmee de betalingen van [bedrijf B] . aan [bedrijf C] ., in direct verband brengt met de handel bij [bedrijf E] aan [bedrijf A] .. [verdachte] vraagt namelijk aan [medeverdachte 1] of hij de factuur van mei 2013 zal ophogen en meldt daarbij dat het hard gaat met de maand volumes. Dit kan naar het oordeel van rechtbank enkel zien op de volumes van de afname van tomaten door [naam 2] . bij [bedrijf E] , omdat uit het dossier van geen andere werkzaamheden is gebleken door [verdachte] ten behoeve van [medeverdachte 1] en/of [bedrijf A] ..
Voorts volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het chatgesprek op 10 december 2013, in samenhang bezien met voorgaande tussenconclusie, dat er een verband bestaat tussen de dienstbetrekking van [verdachte] bij [bedrijf E] en de facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . en daarmee de betalingen van [bedrijf B] . aan [bedrijf C] . Immers vraagt [verdachte] vier dagen nadat hij op non-actief is gesteld bij [bedrijf E] . aan [medeverdachte 1] of hij door mag gaan met factureren, terwijl er blijkbaar een reden was voor [verdachte] om aan te nemen dat hij geen facturen meer kon/mocht versturen aan [bedrijf B] . Dat terwijl van enige verandering van omstandigheden - anders dan de op non-actiefstelling op 6 december 2013 van [verdachte] bij [bedrijf E] . - niet is gebleken.
3.4.6.2 E-mailberichten
Middels een rechtshulpverzoek is van de Amerikaanse autoriteiten informatie verkregen over onder het Google-account [e-mailadres 4] . Daaruit blijkt dat dit account op 27 maart 2013 is aangemaakt, dat er bij het aanmelden gebruik is gemaakt van SMS-identificatienummer [telefoonnummer] en dat als herstel e-mailadres was opgegeven [e-mailadres 5] . [38] Laatstgenoemd telefoonnummer is hetzelfde telefoonnummer als het nummer waarmee was gechat tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] .
Op 2 april 2013 werd vanaf [e-mailadres 6] een e-mailbericht verstuurd naar [e-mailadres 4] . [39] Daarbij was een Excel-bestand bijgevoegd genaamd “factuur2013.xlsx” en het bericht met de volgende inhoud:
“Mogge
Dit heb ik gemaakt ter info
betreft volume loopt het aardig toch
gr”
Het Excel-bestand betrof een tabel van de maanden januari t/m december, waarvan de eerste 3 maanden volledig waren ingevuld en van de overige maanden was slechts de prijs-kolom ingevuld. De eerste drie maanden hadden de volgende inhoud:
Maand
Dozen
Prijs
Totaal
Factuur
Verschil
Januari
267
€ 0,30
€ 80.100,00
€ 50.000,00
€ 30.100,00
Februari
288.359
€ 0,30
€ 86.507,70
€ 50.000,00
€ 36.507,70
Maart
425.442
€ 0,30
€ 127.632,60
€ 50.000,00
€ 77.632,60
Op 13 mei 2013 werd er wederom vanaf [e-mailadres 6] een e-mailbericht verstuurd naar [e-mailadres 4] . [40] Daarbij was wederom een Excel-bestand bijgevoerd genaamd “factuur2013.xlsx” en het bericht het de volgende inhoud:
“nieuwe bestandje..
Doei”
Het Excel-bestand had dezelfde inhoud als het bestand van 2 april 2013, maar was aangevuld met een invulling van de maand april.
April
484.14
€ 0,15
€ 72.621,00
€ 50.000,00
€ 22.621,00
De aantallen in de e-mailberichten versus de verkoopomzet bij [bedrijf E] .
De verkoopomzetten bij [bedrijf E] . en de inkoopadministratie bij [bedrijf A] voor de maanden februari, maart en april 2013 zijn vergeleken met de gegevens uit voornoemde Excel-bestanden. Daaruit is gebleken dat de aantallen dozen in de Excel-bestanden voor de maanden februari en april volledig overeenkomen met de dozen (grove) trostomaten die door [bedrijf E] aan [bedrijf G] . waren geleverd. De maand maart had een verschil van 1.278 dozen. [41]
Tussenconclusie
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte, net als bij de chatgesprekken, de facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . in verband brengt met de verkopen van [bedrijf E] aan [bedrijf A] Immers komen de aantallen dozen die [bedrijf A] van [bedrijf E] . heeft afgenomen geheel dan wel bijna geheel overeen en worden die aantallen blijkens het Excel-bestand in verband gebracht met het factuurbedrag van € 50.000,00. Dat laatste bedrag komt overeen met het bedrag dat [bedrijf C] . maandelijks aan [bedrijf B] . heeft gefactureerd, exclusief de BTW van € 10.500,00.
3.4.7
Lening/investering onaannemelijk
Door de verdediging is naar voren gebracht dat er een geldlening dan wel een investering van [bedrijf B] aan/in [verdachte] ten grondslag lag aan de facturen en de betalingen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een lening dan wel een investering. Daartoe is redengevend dat er van een leenovereenkomst niets is gebleken, dat terwijl er voor een bedrag van € 850.000,- (exclusief BTW) aan betalingen aan [bedrijf C] . is gedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een (zakelijke) lening van een dergelijke omvang er normaliter een leenovereenkomst op schrift wordt gesteld, met daarin afspraken over onder meer rente, terugbetaling en zekerheden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dit ook, aangezien in 2013 met een ander bedrijf, [bedrijf M] een leenovereenkomst was gesloten. Indien aan de betalingen door [bedrijf B] . aan [bedrijf C] . daadwerkelijk een lening of investering ten grondslag lag, vermag de rechtbank niet in te zien waarom partijen dan een commissie-contract hebben opgesteld, dat specifiek spreekt over bemiddelingswerkzaamheden bij handel met Scandinavië.
Ook de inhoud van de facturen, aan [bedrijf B] . dan wel aan [bedrijf A] , geeft evenmin bevestiging voor het bestaan van een lening dan wel investering. Op de facturen wordt immers gesproken over “advies” dan wel “commissie”. Tot slot is niet gebleken dat [bedrijf C] rente heeft betaald, de lening heeft afgelost of anderszins enige tegenprestatie heeft geleverd die in verband kan worden gebracht met een lening dan wel investering.
Deze omstandigheden met de eerdere tussenconclusies, maakt dat de rechtbank de door de verdediging geschetste alternatieve lezing volstrekt onaannemelijk acht.
3.4.8
Feit 1: niet-ambtelijke omkoping
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van omkoping van [verdachte] (middels [bedrijf C] .) door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (middels [bedrijf B] . / [bedrijf A] . Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld:
- dat via betalingen aan [bedrijf C] een werknemer van [bedrijf E] ., namelijk [verdachte] , geldbedragen heeft ontvangen van (of een veelvoud van) € 60.500,- per maand van een klant van [bedrijf E] ., namelijk van [bedrijf A] . via [bedrijf B] .;
- dat die betalingen in direct verband hebben gestaan met de verkopen van goederen van [bedrijf E] . aan [bedrijf A] . en het dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf E] .
Anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking
De verdachte was in de tenlastegelegde periode tot 1 mei 2014 in dienst bij [bedrijf E] . als commercieel verkoopmedewerker.
Naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten
Niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] de geldbedragen heeft verkregen voor legitieme werkzaamheden door [bedrijf C] voor [bedrijf B] ., dan wel dat er sprake was van een lening/investering als basis van de aan [verdachte] uitbetaalde geldbedragen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat [verdachte] deze geldbedragen heeft ontvangen zonder terugbetalingsverplichting en dat deze geldbedragen derhalve aangemerkt moeten worden als gift als bedoeld in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder die omstandigheden voldoende wettig en overtuigend bewezen dat twaalf betalingen (in de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 april 2014) hebben plaatsgevonden met als doel dat [verdachte] in zijn dienstbetrekking bij [bedrijf E] . iets heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten. Dit betreft betalingen van vijftien facturen, tien van € 60.500,-, één betaling van € 121.000,- en één betaling van € 181.500,-, in totaal € 907.500,-. Bij de betalingen na 1 mei 2014 was er geen sprake meer van een dienstbetrekking tussen [verdachte] en [bedrijf E] ..
In strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever
“Bij het bestanddeel de goede trouw geldt dat van essentieel belang is, of de ondergeschikte heeft gezwegen waar hij naar objectieve maatstaf tot spreken verplicht was geweest. Niet zijn goede trouw, maar de goede trouw is doorslaggevend. Deze strenge eis noodzaakt de ondergeschikte om, in geval van twijfel aan de toelaatbaarheid van de gift of belofte, zijn principaal te raadplegen (Kamerstukken II 1966/67, 8437, nr. 6, p. 3). Voor goede trouw gelden hier algemene, objectieve, maatstaven. Beslissend is dus of men naar objectieve maatschappelijke maatstaven (waaronder erkende handelsgebruiken) tot spreken verplicht was. Niet zijn goede trouw, maar de goede trouw is doorslaggevend, aldus de oorspronkelijke Memorie van Antwoord. Deze eis brengt mee, dat in gevallen van redelijke twijfel de ondergeschikte zijn principaal op een gepast tijdstip (en daarom tijdig) zal moeten raadplegen.” (ECLI:NL:GHAMS:2017:1018).
Naar het oordeel van de rechtbank had [verdachte] de ontvangsten van de geldbedragen aan [bedrijf E] . moeten melden en door dit na te laten heeft hij in strijd met de goede trouw jegens [bedrijf E] . gehandeld.
[verdachte] was immers bij [bedrijf E] de verkoopmedewerker die de prijzen bepaalde die [bedrijf A] . moest betalen voor bij [bedrijf E] . af te nemen tomaten. Daarnaast kon hij bepalen aan wie hij bepaalde categorieën tomaten op dagbasis verkocht. [getuige] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wilde dat [verdachte] de opruimhandel ook aan andere klanten zou gunnen, zodat [bedrijf E] . niet zo afhankelijk was van [bedrijf A] . voor die handel. [42] Gelet op die positie moet het voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat de betalingen van [bedrijf B] , (die dezelfde (middellijke) bestuurders had als [bedrijf A] .) aan [bedrijf C] ., voor [bedrijf E] . van belang konden zijn bij de handelsrelatie met [bedrijf A] . en de werkzaamheden van [verdachte] . Dat [verdachte] de betalingen voor [bedrijf E] . heeft verzwegen leidt de rechtbank af uit het feit dat hij volgens de verklaring van [getuige] bij de politie nimmer toestemming had gevraagd om tijdens zijn dienstverband nevenactiviteiten te verrichtten buiten [bedrijf E] . om. [43] Aangezien de verdachte het bestaan van [bedrijf C] . nimmer heeft gemeld aan [bedrijf E] . gaat de rechtbank ervan uit dat hij evenmin de betalingen aan [bedrijf C] heeft gemeld aan [bedrijf E]
Doen of nalaten van [verdachte]
De officier van justitie en de verdediging zijn uitgebreid ingegaan op vermeende kortingen die [verdachte] aan [bedrijf A] . zou hebben gegeven bij de verkoop van tomaten van [bedrijf E] aan [bedrijf A] De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van art. 328ter van het Wetboek van Strafrecht niet is vereist dat de omkoping daadwerkelijk heeft geleid tot een doen of nalaten door degene die is omgekocht. De woorden “naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten” houden namelijk in dat niet is vereist dat van een bepaalde prestatie van degene die wordt omgekocht sprake moet zijn (HR 27 november 1990, NJ 1991, 318 en ECLI:NL:GHAMS:2017:2018).
Desalniettemin wijdt de rechtbank er toch een overweging aan, met name omdat de vraag of er daadwerkelijk sprake was van een doen of nalaten van belang is voor de strafmaat.
Blijkens de aangifte is volgens [bedrijf E] . uit statistieken van de gehanteerde prijzen binnen [bedrijf E] . op te maken dat [bedrijf A] . structureel lagere prijzen betaalde voor afgenomen producten dan andere inkopers in de periode 2012 en 2013. Nader onderzoek naar die verkoopinformatie bevestigt dat beeld. [verdachte] was binnen [bedrijf E] . degene die de verkoopprijzen aan [bedrijf A] . bepaalde . Dit zou steun kunnen bieden aan het beeld dat [bedrijf A] die lagere prijzen heeft verkregen door de omkoping van [verdachte] .
Daar staat tegenover dat namens de aangever door [getuige] ter terechtzitting is verklaard dat er altijd een inkoper is die minder betaalt dan de rest. Voorts verklaarde hij dat hij de juiste dagprijs noch kon bepalen of achterhalen. Onder die omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat [bedrijf A] daadwerkelijk ongerechtvaardigd lagere prijzen heeft betaald. Daar komt bij dat [getuige] heeft verklaard dat hij er van uit gaat dat [bedrijf A] . de lagere prijzen betaalde, omdat zij geld aan [verdachte] hebben betaald. Dit veronderstelde verband tussen betalingen en lagere verkoopprijzen betreft echter een aanname van [getuige] en kan geen bewijs vormen van mogelijk lagere verkoopprijzen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk kortingen door [bedrijf A] . zijn genoten, laat staan dat die het gevolg zijn van de omkoping door [bedrijf B] . van [verdachte] .
Rechtsopvolger
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat niet is gebleken dat [bedrijf E] de rechtsopvolger is van [bedrijf J] . en [verdachte] daardoor niet meer was gebonden aan het concurrentiebeding. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt daartoe dat het de verdachte niet verweten wordt dat hij heeft gehandeld in strijd met het concurrentiebeding. Het verwijt is dat hij tijdens zijn dienstverband in strijd met de goede trouw giften heeft verzwegen tegenover [bedrijf E] .. De vraag of (nog) een concurrentiebeding geldt, heeft daarop geen enkele invloed. Een concurrentiebeding ziet immers op de periode na afloop van het dienstverband, terwijl het verwijt van omkoping nu juist ziet op de periode dat [verdachte] nog in dienst was van [bedrijf E] ..
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen voor zover dit ziet op de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2014 en op de betaling van 15 facturen van € 60.500,-.
3.4.9
Feit 2: Valsheid in geschrift (facturen [bedrijf C]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte de facturen van [bedrijf C] . – kortgezegd – valselijk heeft opgemaakt, en daarvan als echt en onvervalst gebruik heeft gemaakt door ze aan [bedrijf B] te verstrekken. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld:
- dat de vijftien (genummerd 1300003 t/m 13000011 en 14000001 t/m 14000004, 14000006 en 14000007) facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . vals zijn;
- die facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . in direct verband staan met de geldstroom tussen die twee B.V.’s.
- dat de betalingen van [bedrijf B] . aan [bedrijf C] . zien op geld voor de omkoping van [verdachte] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij de facturen heeft opgemaakt en dat hij het debiteurenbeheer verrichtte. [44]
Uit de reeds besproken bewijsmiddelen volgt dat uit de inhoud van de facturen niet kan worden opgemaakt dat deze zien op bedragen om [verdachte] om te kopen, terwijl deze [verdachte] dat wel wist. De verdachte wist dat dergelijke facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf C] . en [bedrijf B] . zouden worden opgenomen en dat derden – die uitgaan van de juistheid van dergelijke stukken – daarmee op het verkeerde been zouden worden gezet. Onder die omstandigheden is voldoende aannemelijk geworden dat [verdachte] het oogmerk had op het als echt en onvervalst gebruiken/doen gebruiken van die facturen, toen hij ze valselijk opmaakte. Ook bij het opsturen van de facturen had de verdachte die wetenschap en daaruit kan worden afgeleid dat hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die facturen als ware zij echt en onvervalst.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen voor zover dit ziet op de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 juni 2014, en wel voor vijftien (genummerd 1300003 t/m 13000011 en 14000001 t/m 14000004, 14000006 en 14000007) valse facturen.
3.4.10
Feit 3: Witwassen
De rechtbank ziet zich bij dit tenlastegelegde feit gesteld voor de vraag of de verdachte geldbedragen – kort gezegd – heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Geldbedragen van (een veelvoud van) € 60.500
De rechtbank heeft reeds vastgesteld:
- dat de facturen van [bedrijf C] . aan [bedrijf B] . in direct verband staan met de geldstroom tussen die twee B.V.’s en
- dat aan de facturen geen verrichte werkzaamheden ten grondslag liggen en de facturen vals zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de valse facturen van [bedrijf C] . gelet op de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, het verhullen van de werkelijke aard van de geldbedragen van de overboekingen mogelijk gemaakt. Immers was uit de facturen niet op te maken dat het omkopingsgeld betrof. Dat terwijl [verdachte] op de hoogte was van de valsheid van de facturen toen hij ze opmaakte en verstuurde. Met de facturen van [bedrijf C] heeft [verdachte] aan betalingen die verband houden met omkoping de schijn van legitimiteit willen geven. Aangezien de facturen de grondslag waren voor de overboekingen, waren die geldbedragen afkomstig uit het misdrijf van valsheid in geschrift. Zie ook ECLI:NL:HR:2017:222.
Geldbedragen van € 120.000,-, € 193.493,- en € 377.932,20
Op 11 augustus 2014 werd vanaf de bankrekening van [bedrijf C] . € 120.000 overgeschreven naar de bankrekening van [bedrijf 1] . (bar restaurant Boerengat). De broer van [naam 1] – is (indirect) eigenaar van [bedrijf 1] .. [45]
In de periode van 1 februari 2013 tot en met 10 februari 2015 werd vanaf de bankrekening van [bedrijf C] . in totaal een bedrag van € 609.880,- overgeschreven naar de bankrekening van [bedrijf D] .. [46]
In de periode van 1 februari 2013 tot en met 10 februari 2015 werd in totaal € 193.493 afgeschreven van de bankrekening van [bedrijf D] . ten gunste van de Belastingdienst. [47]
Op 21 juni 2013 en 28 januari 2014 werd respectievelijk € 130.000,- en € 120.000,- overgeschreven van de bankrekening van [bedrijf D] naar de bankrekening van [naam 1] . Vrijwel maandelijks vonden er overschrijvingen plaats van [bedrijf D] naar de ING rekening van [naam 1] in verband met salaris en/of managementvergoedingen. Het totaal van deze salaris- en/of managementvergoedingen bedroeg € 59.939,20. Op 26 juni 2014 werd € 67.993,- aan interim dividend 2014 uitgekeerd. Dit bedrag werd door [bedrijf D] overgemaakt naar de ING rekening van [naam 1] . [48] Dat maakt dat in totaal € 377.932,20 van de bankrekening van [bedrijf D] . naar de bankrekening van [naam 1] is overgeschreven.
[verdachte] heeft over de geldlening van € 120.000,- aan [bedrijf 1] verklaard dat [bedrijf C] daar een document van heeft (thuis of bij de boekhouder). De overboeking van
€ 120.000,- naar [naam 1] was “netjes geregistreerd” en voor de overboeking van
€ 130.000,- was er een overeenkomst. Wie de € 130.000 had overgemaakt wist hij niet. Over wie het beheer had over de bankrekening van [bedrijf D] . heeft de verdachte verklaard “wij allebei denk ik” (de rechtbank begrijpt: [verdachte] en [naam 1] ). Het dividend was aan de aandeelhouders uitgekeerd, maar wie dat heeft overgemaakt of op wiens initiatief het werd uitgekeerd weet hij niet meer. [49] Over zijn rol en de rol van [naam 1] bij [bedrijf C] . en [bedrijf D] . heeft [verdachte] verklaard dat de werkzaamheden namens [bedrijf C] door hem werden uitgevoerd, en dat [naam 1] geen werkzaamheden verrichtte behalve wat administratieve “dingen”. [50]
[naam 1] heeft bij de politie verklaard dat zij niet wist wie de geldbedragen had overgemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [verdachte] zelf de geldbedragen heeft overgeboekt, dan wel dit door [naam 1] heeft laten overboeken. Het was immers [verdachte] die de leiding had binnen [bedrijf C] . en [bedrijf D] . Dat [naam 1] onder die omstandigheden vrijelijk kon beschikken over dergelijke grote geldbedragen en dat de verdachte geen betrokkenheid had bij de overboekingen acht de rechtbank niet aannemelijk.
De verdachte heeft voornoemde bedragen dan ook voorhanden gehad en vervolgens overgeboekt.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met [naam 1] . Daartoe is redengevend dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor enige wetenschap bij [naam 1] van enig misdrijf (te weten de valsheid in geschrift). Zij was weliswaar (op enig moment) aandeelhouder en bestuurder bij [bedrijf D] , maar uit die enkele omstandigheid volgt die wetenschap niet, noch een voorwaardelijk opzet.
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat er met (een) ander(en) sprake was van nauwe en bewuste samenwerking.
Gewoonte
Gelet op de frequentie van de witwashandelingen, met name ter zake de maandelijkse verhulde geldbedragen over een periode van meer dan een jaar, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een gewoonte.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen voor zover deze ziet op de periode van 1 februari 2013 tot en met 10 februari 2015 .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met
30 april 2014te Maasdijk en/of Poeldijk (gemeente Westland), in elk geval in Nederland, anders dan als ambtenaar, immers (als commercieel verkoopmedewerker) werkzaam zijnde in (loon)dienstbetrekking bij [bedrijf E] ., naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift, te weten telkens de betaling van één geldbedrag, te weten
vijftienmaal 60.500 euro, in totaal
907.5euro, (door tussenkomst van zijn, verdachtes, bedrijf, te weten [bedrijf C] heeft aangenomen en/of heeft gevraagd en dit aannemen en/of vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
2.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 juni 2014 te Maasland (gemeente Midden-Delfland) en/of Poeldijk (gemeente Westland), in elk geval in Nederland en/of België,
van facturen van [bedrijf C] aan [bedrijf B] (te weten vijftien facturen met factuurnummers 1300003 tot en met 13000011 en 14000001 tot en met 14000004,
14000006 en 14000007), elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
- telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, valselijk heeft opgemaakt,
en
- telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande die valsheid hierin dat telkens op voornoemde facturen als beschrijving was opgenomen 'advies' en/of 'commissie', terwijl in werkelijkheid geen aan deze facturen ten grondslag liggende adviesdiensten en/of commissiewerkzaamheden waren verricht en/of geleverd,
en bestaande dat gebruik hierin dat hij, verdachte, die facturen op heeft gestuurd/laten sturen naar en/of heeft verstrekt/laten verstrekken aan het bedrijf [bedrijf B] .;
3.
hij in de periode van 1
februari2013 tot en met
10 februari2015 te Maasland (gemeente Midden-Delfland) en/of Poeldijk (gemeente Westland), in elk geval in Nederland, meermalen,
van voorwerpen, te weten geldbedragen, (te weten zeventien maal 60.500 euro, in totaal 1.028.500 euro), de werkelijke aard heeft verhuld
en/of
voorwerpen, te weten geldbedragen, (te weten een geldbedrag van 120.000 euro (overgemaakt aan [bedrijf 1] en een geldbedrag van 193.493 euro (overgemaakt aan de Belastingdienst) en een geldbedrag van 377.932,20 euro (overgemaakt naar een bankrekening van [naam 1] )) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen,
terwijl verdachte wist dat die geldbedragen - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
van welk misdrijven verdachte een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat de verdachte door zijn aanhouding en de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht al behoorlijk is gestraft. De verdachte heeft schulden. Hij kan moeilijk (in de AGF-sector aan het werk) komen, en de medeoprichters van het bedrijf The Tomato Company hebben de samenwerking met de verdachte beëindigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in zijn functie als commercieel medewerker van [bedrijf E] . gedurende een periode van 16 maanden voor een totaalbedrag van € 907.500 laten omkopen door mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren als directeuren werkzaam bij [bedrijf A] ., een afnemer van [bedrijf E] .. Daarnaast heeft de verdachte via zijn vennootschap valse facturen opgemaakt en daarvan gebruik gemaakt en heeft het zo doen voorkomen alsof hij advies- en/of commissiewerkzaamheden verrichtte ten behoeve van [bedrijf B] , een vennootschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] Voorts heeft de verdachte de door zijn vennootschap van [bedrijf B] . ontvangen geldbedragen witgewassen door de werkelijke aard van de betalingen te verhullen en geldbedragen in het financiële verkeer te brengen.
De verdachte heeft zich aldus op valse wijze aanzienlijke geldbedragen toegeëigend. De verdachte heeft het vertrouwen dat [bedrijf E] in hem mocht stellen op ernstige wijze beschaamd en heeft zijn positie misbruikt voor persoonlijk voordeel. De rechtbank kijkt voor wat betreft de op te leggen straf naar het door de verdachte ontvangen geldbedrag van € 850.000,-, nu eerder bij de bewijsoverwegingen is aangegeven, dat de rechtbank niet kan vaststellen hoeveel en of [bedrijf E] financiële schade heeft geleden als gevolg van de omkoping. Er is dus niet een benadelingsbedrag wat als uitgangspunt kan dienen. De verdachte heeft bij de hem verweten fraude slechts aan eigen gewin gedacht.
Verder heeft de verdachte ter terechtzitting niet getoond dat hij ook maar een begin van inzicht heeft in het kwalijke van zijn handelen.
Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in fraudezaken wordt bij een benadelingsbedrag van € 850.000,- als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden worden genomen. Het bedrag van € 850.000,- betreft in deze zaak echter niet een benadelingsbedrag, maar het bedrag dat [verdachte] aan omkopingsgelden heeft ontvangen, zichzelf heeft verrijkt. Dit maakt dat niet zonder meer aansluiting kan worden gezocht bij voormeld uitgangspunt.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel wel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur rechtvaardigen, gelet op de periode waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden, het voordeelsbedrag van € 850.000,- en de initiërende rol van de verdachte bij de omkoping. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 maanden.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die de verdenking en de daaropvolgende detentie op het persoonlijke en professionele vlak voor de verdachte hebben betekend. De verdachte heeft nu schulden. Hij kan moeilijk (in de AGF-sector aan het werk) komen en de medeoprichters van het bedrijf The Tomato Company hebben de samenwerking met de verdachte beëindigd. Het is aannemelijk dat zijn reputatie in de AGF-handel is grote schade heeft opgelopen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 25 april 2018 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat in deze zaak sprake is van een schending van de redelijke termijn. De verdachte is op 26 mei 2015 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van de ten laste gelegde feiten. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bepaalde bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en er vandaag, 28 juni 2018, vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden. De verdachte heeft dan ook lang moeten wachten op een uitspraak in zijn zaak. De rechtbank zal op grond van het standaardarrest van de Hoge Raad (Hoge Raad, 17 juni 2008, NJ 2008, 358) gelet op de duur van de overschrijding een strafkorting van ruim 10% toepassen.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank aan de verdachte een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daarbij een voorwaardelijk deel. In plaats van een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek zal aan de verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank acht daarbij een proeftijd voor de duur van 2 jaar op zijn plaats.
Naast een gevangenisstraf zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De door de rechtbank opgelegde straf is lager dan de straf die door de officieren van justitie is geëist. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet vastgesteld kan worden dat [bedrijf E] schade heeft geleden, terwijl de officieren van justitie wel uitgaan van benadeling van [bedrijf E] . Voorts wordt meer dan de officieren van justitie hebben gedaan, rekening gehouden met de omstandigheid dat deze omkoping en de effecten daarvan beperkt zijn gebleven tot twee commerciële bedrijven. De uitspraken, die als voorbeeld zijn opgenomen in het requisitoir betreffen voor het merendeel zaken waarbij het gaat om gemeenschapsgeld, hetgeen dan ook wordt genoemd als strafverzwarende omstandigheid. De rechtbank hecht ook in strafmatigende zin meer waarde aan het tijdsverloop.

7.De vordering van de benadeelde partij

[bedrijf E] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, primair groot € 933.753,- (te vermeerderen met de wettelijke rente) en subsidiair groot € 850.000,- ( te vermeerderen met BTW), en zowel bij het primaire als het subsidiaire in de proceskosten.
7.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, namelijk tot een bedrag van € 850,000,- en de gevorderde proceskosten. Voorts hebben zij geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering voor zover het betreft € 83.753,- en tot afwijzing van de vordering voor zover het betreft de gevorderde BTW.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering niet van dermate eenvoudige aard is dat zij zich leent voor een behandeling in het strafgeding.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe is redengevend dat de rechtbank ter zake feit 1 (de omkoping) uitgebreid heeft gemotiveerd dat zij niet heeft kunnen vaststellen of er sprake was van financiële benadeling van [bedrijf E] . door de bewezenverklaarde omkoping. Dat terwijl die veronderstelde financiële benadeling de grondslag vormt voor de vordering. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden gesteld dat het door [verdachte] ontvangen bedrag van € 850.000,- aan omkopingsgeld evenredig zou moeten zijn aan enig mogelijk door [bedrijf E] . geleden financiële schade als gevolg van de omkoping. De benadeelde partij kan de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 328ter en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals die hierboven onder 3.5 bewezen zijn verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift, belofte of dienst aannemen of vragen, en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel
225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
gewoontewitwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat de
benadeelde partij niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de zaaksdossiers van het proces-verbaal met het kenmerk 15BRE14650 Solanum, van de politie eenheid Den Haag, DR Westland-Delft.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [getuige] , p. 53 en 54 (Algemeen Dossier).
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 162 (Algemeen Dossier).
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 174 (Algemeen Dossier).
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 177 (Algemeen Dossier).
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 182 (Algemeen Dossier).
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 185 (Algemeen Dossier).
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 190 (Algemeen Dossier).
9.Proces-verbaal van verhoor aangever [getuige] , p. 54 (Algemeen Dossier).
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 83 en 88 (Verdachten Dossier 1).
11.Proces-verbaal van verhoor aangever [getuige] , p. 54 (Algemeen Dossier); Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 83 (Verdachten Dossier 1).
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 152 (Algemeen Dossier); Proces-verbaal van bevindingen aandeelhouderschap [bedrijf D] ., p. 154 (Algemeen Dossier).
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 152 (Algemeen Dossier); Proces-verbaal van bevindingen aandeelhouderschap [bedrijf D] , p. 154 (Algemeen Dossier).
14.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 37 (Verdachten Dossier 2).
15.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 37 (Verdachten Dossier 2).
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 199 en 200 (Algemeen Dossier).
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 197 en 198 (Algemeen Dossier).
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 201 en 202 (Algemeen Dossier).
19.Geschriften, te weten zes facturen van [bedrijf C] ., p. 5107 t/m 5112 (Algemeen Dossier – Bijlagen).
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 226 en 227 (Algemeen Dossier); Geschrift, te weten een overzicht van facturen van [bedrijf B] ., p. 5115 (Algemeen Dossier – Bijlage).
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , p. 610, 611, 613 t/m 615 (Algemeen Dossier).
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 253 en 254 (Algemeen Dossier); Geschrift, te weten een e-mailbericht d.d. 14 april 2014 van [naam 5] p. 259 (Algemeen Dossier).
23.Geschrift, te weten commissie contract, p. 260 t/m 262 (Algemeen Dossier).
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 636.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 123 en 124 (Verdachte dossier 1).
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 133 (Verdachte dossier 1).
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 271 (Algemeen Dossier).
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 271 (Algemeen Dossier).
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 310 en 312 (Algemeen Dossier).
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 272 (Algemeen Dossier).
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 272 (Algemeen Dossier).
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 272 (Algemeen Dossier).
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 272 en 273 (Algemeen Dossier); Proces-verbaal van bevindingen, p. 312 (Algemeen Dossier).
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 272 (Algemeen Dossier).
35.Proces-verbaal van bevindingen, p. 458 (Algemeen Dossier).
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 459 (Algemeen Dossier); Geschrift, te weten chatoverzicht, p. 461 (Algemeen Dossier).
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 458 en 459 (Algemeen Dossier); Geschrift, te weten chatoverzicht, p. 461 (Algemeen Dossier).
38.Proces-verbaal van bevindingen, p. 503 en 504 (Algemeen Dossier).
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 505 (Algemeen Dossier).
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 505 en 506 (Algemeen Dossier).
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 554 t/m 555 (Algemeen Dossier).
42.Verklaring van getuige [getuige] ter terechtzitting van 28 mei 2018.
43.Proces-verbaal van verhoor aangever [getuige] , p. 57.
44.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 122 (Verdachte Dossier 1).
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 166 (Algemeen Dossier).
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 172 (Algemeen Dossier).
47.Proces-verbaal van bevindingen, p. 173 (Algemeen Dossier).
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 173 (Algemeen Dossier).
49.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 95 en 96 (Verdachten Dossier 1).
50.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] p. 122 (Verdachten Dossier 1).