Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft eiser op 7 juli 1999 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘gezinshereniging’ (voor verblijf bij zijn vader). Met ingang van 1 april 2001 heeft verweerder deze vergunning omgezet in een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
- op [datum 5] 2014, door de meervoudige strafkamer van de rechtbank (parketnummer [nummer 1] ) tot negen maanden gevangenisstraf waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar voor poging tot zware mishandeling gepleegd op [datum 6] 2014 en [datum 7] 2014;
- op [datum 8] 2016, door de meervoudige strafkamer van de rechtbank (parketnummer [nummer 2] ) tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren voor het plegen van diefstal door middel van braak en voor het met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid verkeert, handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, gepleegd op [datum 9] 2016. De rechtbank heeft daarbij tevens de vordering toegewezen tot tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van [datum 5] 2014.
2. Verweerder heeft op grond van artikel 3.86, vierde en vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verblijfsduur van eiser in Nederland van zestien jaar op grond van artikel 3.86, tiende lid, Vb niet aan de intrekking in de weg staat, aangezien eiser in ieder geval één misdrijf heeft gepleegd als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Verweerder verwijst daartoe naar het misdrijf waarvoor eiser bij het hiervoor genoemde vonnis van [datum 8] 2016 is veroordeeld.
Dat betekent dat verweerder ook bij de intrekking van de verblijfsvergunning moet beoordelen of het persoonlijke gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verder wijst hij op de psychologische en psychiatrische rapportages van mei 2016. Daaruit blijkt onder meer, dat eiser verminderd toerekeningsvatbaar was toen hij het misdrijf van [datum 9] 2016 pleegde. Verder blijkt uit de rapportages dat hij zwakbegaafd is. Ook blijkt het doorbreken van zijn verslavingsproblematiek een moeilijke opgave voor hem. Maar uit het vonnis van [datum 8] 2016 blijkt dat de strafrechter het niet onmogelijk acht. Met hulp van anderen zal hij van zijn verslavingsproblemen kunnen afkomen.
Verder wijst eiser op de rapportages van de penitentiaire inrichting [plaats 1] . Daaruit blijkt dat hij op 18 januari 2017 heeft aangegeven dat hij na zijn detentie werk wil gaan zoeken, voor zijn familie wil zorgen en woonruimte wil vinden. Hij heeft zich ook gemeld voor een leefstijltraining. Ook blijkt uit de berichten van de casemanager van eiser dat hij zich goed aan de regels houdt, niet betrokken is bij conflicten en dat hij het contact met zijn kinderen graag wil herstellen. Hij heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat hij af wil van zijn verslaving en dat hij hiertoe stappen wil ondernemen. Dit is voor hem onmogelijk gebleken vanuit detentie, zeker nu er in de penitentiaire inrichting [plaats 2] , waarnaar eiser na intrekking van zijn verblijfsvergunning is overgebracht, geen trajecten op dat punt mogelijk waren. Detentie in de penitentiaire inrichting [plaats 2] is alleen gericht op terugkeer en uitzetting naar het land van herkomst. Omdat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, zijn ook de behandelverplichtingen, zoals aan eiser opgelegd in het vonnis van [datum 8] 2016, stopgezet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Eiser wijst in dit verband op de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 18 oktober 2006, Üner tegen Nederland, nr. 46410/99 (ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099; hierna: arrest Üner) en van 13 april 2013, Udeh tegen Zwitserland, nr. 12020/09 (ECLI:CE:ECHR:2013:0416JUD001202009; hierna: arrest Udeh), en het arrest van het HvJ van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, C-133/15 (ECLI:EU:C:2017:354; hierna: arrest Chavez-Vilchez).
Met betrekking tot de tijd die is verstreken sinds het misdrijf en het gedrag van eiser stelt verweerder zich op het standpunt dat, gezien de regelmaat waarin hij strafbare feiten heeft gepleegd en gezien het aantal gepleegde strafbare feiten in zeer korte tijd, eiser er geen blijk van geeft dat de straffen zijn gedrag beïnvloeden. Eiser heeft weliswaar kenbaar gemaakt dat hij geen strafbare feiten meer zal plegen in de toekomst maar gelet op het crimineel verleden, het oordeel van de rechtbank en het psychologisch rapport van 19 mei 2016 en het psychiatrische rapport van 26 mei 2016 kan verweerder niet uitsluiten dat hij zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven.
Eiser wijst ook op de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 14 juli 2017 (TK 2016-2017, 19637, nr. 2338) naar aanleiding van het arrest Chavez-Vilchez, waarin hij heeft aangegeven, zelfs als de Nederlandse ouder bereid is de zorg van het kind op zich te nemen, dat moet worden aangetoond dat de scheiding met de derdelander geen negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Dat eiser nu geen feitelijke invulling geeft aan het gezinsleven met zijn kinderen heeft te maken met het feit dat hij gedetineerd was en niet wenste dat zijn kinderen hem in detentie opzoeken. Daarnaast wijst hij erop dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank waarin het ouderlijk gezag geheel aan zijn ex-echtgenote is toegewezen.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.252,50 te betalen;