Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
AWB 17 / 4525 (voorlopige voorziening)
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Op 6 juli 1998 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “gezinshereniging bij ouder, [ouder] ”.
Tussen 12 juni 2011 en 9 november 2011 is eiser tijdelijk niet in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Eiser had verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning gevraagd, maar beschikte nog niet over een geldig paspoort.
Op 22 november 2011 is eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “gezinshereniging bij ouder” alsnog verlengd, met ingang van 9 november 2011 en geldig tot 9 november 2016.
Verweerder heeft op 13 januari 2016, uitgereikt op 18 januari 2016, het voornemen kenbaar gemaakt om de aan eiser verleende verblijfsvergunning in te trekken.
Eiser is laatstelijk door het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, omdat eiser van 1 mei 2012 tot en met 29 juni 2012 telkens door dwang en/of geweld en/of bedreiging met geweld en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van het slachtoffer deze heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard met een derde. Tegen dit arrest heeft eiser op 8 oktober 2014 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie op 10 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard, zodat het arrest van het gerechtshof vanaf die datum onherroepelijk is geworden.
De rechtbank overweegt over de door verweerder verrichte beoordeling verder als volgt.
Eiser heeft weliswaar tussen 29 juni 2012 en heden geen strafbare feiten gepleegd, doch gezien het gegeven dat hij pas op 19 maart 2014 als verdachte voor het misdrijf mensenhandel naar voren is gekomen en zijn laatste veroordeling van 11 maart 2014 onherroepelijk is geworden op 10 maart 2015 en eiser recent nog in detentie heeft gezeten, kan hieraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Voor zover moet worden aangenomen dat er wel sprake is van het bestaan van privéleven hier te lande, maakt dit niet dat schending van artikel 8 EVRM ontstaat. Eisers persoonlijke belangen wegen niet op tegen de door eiser gepleegde zeer ernstige misdrijven, die een enorme impact hebben op de Nederlandse openbare orde. Benadrukt wordt dat eiser een veelpleger en een recidivist is en gezien het feit dat hij al sinds 2000 een verleden heeft met politie en justitie kennelijk weinig waarde hecht aan zijn verblijfsrecht hier. Eiser wordt met zijn criminele gedragspatroon verantwoordelijk geacht voor zeer ongewenste vormen van criminaliteit, overlast en leed bij slachtoffers waarmee de samenleving wordt geconfronteerd en welke aanzienlijke maatschappelijke schade aanrichten.
Ter zitting heeft verweerder (samengevat) daarop aangevuld dat eiser in de twintig jaar dat hij in Nederland verblijft, weliswaar privéleven heeft opgebouwd, maar dat dit niet op grond van artikel 8 EVRM beschermenswaardig is. In dit geval wegen de gepleegde strafbare feiten zwaarder dan het langdurig verblijf van eiser hier te lande.
Ten onrechte stelt verweerder voorts dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd waardoor moet worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod, dan wel een inreisverbod van een kortere duur dient te worden uitgevaardigd. Eiser heeft reeds in bezwaar aangevoerd dat hij bijna twintig jaar in Nederland verblijft, dat hij hier zijn vormende jaren heeft doorgebracht, hij nauwelijks banden heeft met Marokko, hij bij zijn ouders woonachtig is en alle leden van het kerngezin in Nederland wonen. Ook is eiser vanwege zijn verminderde intelligentie afhankelijk van steun van familieleden en heeft hij in Nederland een privéleven opgebouwd. Uit het besluit blijkt niet dat verweerder deze omstandigheden heeft meegewogen in zijn besluit om tegen eiser een inreisverbod uit te vaardigen. Ten slotte heeft verweerder het besluit om eisers verblijfsvergunning per 1 mei 2012 in te trekken niet op goede gronden genomen, zodat het inreisverbod, waarbij hiernaar wordt verwezen, eveneens ten onrechte is genomen.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in dit geval niet getoetst moet worden aan het unierechtelijke openbare orde criterium zoals neergelegd in het arrest Z.Zh. en I.O., omdat sprake is van de a-grond van artikel 66a, zevende lid, Vw. De a-grond heeft weliswaar te maken met het vaststellen van een gevaar voor de openbare orde, maar het behelst een ingevulde norm en niet een openbare orde criterium dat nader dient te worden ingevuld, zoals opgenomen in artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder b, Vw. Het gaat immers enkel om de vraag of sprake is van een onherroepelijk geworden rechtelijk vonnis waarbij eiser is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
Beslissing
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor zover het betrekking heeft op het inreisverbod, geheel in stand blijven;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt hem op € 990,- te betalen.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt hem op € 495,- te betalen.