ECLI:NL:RBDHA:2018:7090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
NL17.4979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van geloofwaardigheid van bekering en nieuw asielmotief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een oprechte bekering tot het christendom heeft ondergaan. Eiser had eerder verklaard dat hij zich van de islam had afgekeerd en zich had bekeerd tot het christendom, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen inconsistent waren en niet voldoende onderbouwd. De rechtbank merkte op dat verweerder voldoende gemotiveerd had dat de verklaringen van eiser over zijn bekering meer passen bij een actieve bekering, en dat de geloofwaardigheid van zijn bekering niet kon worden vastgesteld.

Daarnaast heeft eiser in een later stadium van de procedure een nieuw asielmotief ingediend, namelijk zijn homoseksualiteit. De rechtbank oordeelde dat dit nieuwe motief niet kon worden beoordeeld in de huidige procedure, omdat het geen verband hield met de eerdere asielaanvraag. Eiser werd geadviseerd om een nieuwe asielaanvraag in te dienen voor dit motief. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonck).

ProcesverloopBij besluit van 14 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 27 oktober 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft verklaard dat hij afkomstig is uit het dorp Dehbit (Marvdasht) in Iran. Hij heeft zich van de islam afgekeerd. Eiser had openlijk kritiek op de islam. Hij is door zijn zwager [naam 2] met het christendom in aanraking gekomen. In de zomer van 2013 is hij bekeerd tot het christendom. Vanwege eisers interesse in het christendom is zijn sportclub gesloten. Op 4 oktober 2013 is er een aanslag op hem gepleegd met zuur waardoor hij gewond is geraakt. Eiser is door zijn vader gewaarschuwd dat er vanwege de bekering er iets met hem zou gebeuren. Dat was voor eiser reden om de volgende dag uit Iran te vertrekken.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem sprake is van een oprechte bekering tot het christendom. Volgens verweerder is eiser er niet in geslaagd op alle voor de beoordeling van een geloofwaardige, oprechte bekering van belang zijnde elementen te overtuigen. De verklaringen van eiser over de wijze waarop hij openlijk kritiek leverde op de islam en zijn gestelde afvalligheid worden daarom ook niet geloofwaardig geacht. De gestelde sluiting van zijn sportclub heeft eiser niet kunnen onderbouwen. De zuuraanval heeft hij niet met medische documenten onderbouwd. Het gestelde causale verband van die aanval met zijn kritiek op de islam heeft eiser ook niet onderbouwd. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat bij hem sprake is geweest van een passieve bekering. Mocht toch sprake zijn van een actieve bekering dan is hij van mening dat hij overtuigend heeft verklaard over meerdere aspecten van zijn bekering. Hij noemt daarbij zijn afvalligheid van de islam, motieven voor bekering, de reden voor bekering, de twijfels en het nadenken over de gevolgen daarvan, wat trekt in het christendom en de kern van het christendom. Eiser meent dat verweerder meer betekenis toe moet kennen aan zijn doop en zijn kennis van het christendom.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 15 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2801 en van
23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888) volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht kan toekennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer indien een vreemdeling, zoals eiser, afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is.
6. Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde bekering meer passen bij een actieve bekering. Eiser beschrijft in zijn verklaringen tijdens het nader het gehoor immers ook zelf een proces. De rechtbank verwijst in dit verband naar overweging 7.2 van de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502).
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder daarom zijn vaste gedragslijn heeft kunnen volgen bij het onderzoek naar de door eiser gestelde bekering, waarbij verweerder vragen stelt over onder meer de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het geloof, de doop, kerkgang en de persoonlijke betekenis van de bekering voor eiser.
8. Aan zijn standpunt dat eisers bekering niet geloofwaardig is, heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft niet uit kunnen leggen waarom voor hem de islam als religie niet meer voor hem voldeed en waarom het christendom het bij eiser ontstane gevoel van leegte wel kon vullen. Dat de islam agressie en verplichtingen en beperkingen kent heeft verweerder niet onderscheidend geacht ten opzichte van het christendom. Eiser heeft wisselend en tegenstrijdig verklaard over de boeken die hij over de islam zou hebben bestudeerd. De verklaring van eiser over de wijze waarop en de periode waarin hij door [naam 2] zou zijn geëvangeliseerd, acht verweerder inconsistent. Vreemd acht verweerder dat eiser hierover niet gesproken heeft met zijn neef [naam 3] , die ook zou zijn bekeerd. Verweerder vindt het vreemd en ongerijmd dat eiser, die verklaard heeft vele tegenstrijdigheden binnen de islam te hebben ontdekt en die voor hem reden vormden om zich daarvan af te keren, zich in korte tijd tot het christendom wendt zonder zich nadrukkelijk daarin te verdiepen. Dit getuigt volgens verweerder niet van een diepgewortelde overtuiging.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit zijn standpunt uitvoerig en gemotiveerd uiteengezet en eisers bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eisers doop en gestelde bijbelstudie in Nederland kunnen hieraan niet afdoen. Het is immers aan eiser om overtuigende verklaringen af te leggen over zijn motieven voor en proces van bekering in Iran en daar is hij niet in geslaagd. Voorts heeft verweerder ook gewezen op de vele gelijkenissen van zijn relaas met het relaas van [naam 3] , die met eiser naar Nederland is gereisd. Terecht heeft verweerder geconcludeerd dat dit afbreuk heeft gedaan aan eisers geloofwaardigheid. Eiser heeft door middel van citaten uit zijn gehoren gesteld dat hij over de door hem benoemde aspecten van bekering overtuigend heeft verklaard, maar daarmee acht de rechtbank de door verweerder gegeven motivering niet weerlegd. Niet toegelicht wordt waarom deze citaten een ander licht werpen op verweerders motivering dan wel dat deze onjuist zou zijn. Dat eiser te vrezen zou hebben voor ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst als gevolg van zijn gestelde illegale uitreis is in beroep niet meer bestreden.
10. Eerst in zijn aanvullende gronden van 11 oktober 2017 en van 24 november 2017 van het beroep heeft eiser aangevoerd dat hij een asielmotief heeft achtergehouden en dat het daarbij gaat om zijn gestelde homoseksualiteit dan wel biseksualiteit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit asielmotief geen verband houdt met wat hij in de bestuurlijke fase aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Er is dan ook sprake van een nieuw asielmotief, wat door eiser ter zitting is erkend. Daarom kan dit motief niet in de onderhavige procedure worden beoordeeld. Eiser dient daarvoor een nieuwe asielaanvraag in te dienen. De procedure bij verweerder is naar zijn aard meer geschikt om onderzoek te doen naar de vraag of een nieuw of achtergehouden asielmotief tot internationale bescherming zou moeten leiden dan de procedure bij de bestuursrechter in eerste aanleg in asielzaken. De rechtbank verwijst naar de daartoe strekkende overwegingen in de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2669).
11. Gezien het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom terecht op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel