Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 2 december 2015 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij het islamitische geloof is afgevallen. Later heeft zij zich in Iran bekeerd tot het christendom. Vanwege de bekering heeft zij in Iran problemen ondervonden. In Nederland is eiseres gedoopt.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiseres is haar islamitische geloof afgevallen;
- eiseres is bekeerd tot het christendom;
- er is een inval geweest in de woning van eiseres;
- eiseres is gevlucht omdat ze vreest door de autoriteiten te worden gevangengenomen wegens haar bekering.
4. Ter onderbouwing van het relaas zijn de volgende documenten overgelegd:
- een kopie van de doopakte van eiseres afgegeven door de [Pinkstergemeente] te [plaats] d.d. 31 januari 2016;
- Certificaat Alpha cursus, uitgereikt aan eiseres in het najaar van 2016;
- een brief van [Pinkstergemeente] [plaats] d.d. 11 januari 2017;
- een brief van de [Christelijk Gereformeerde Kerk], te [plaats] d.d. 23 februari 2017;
- een brief van [Centrum] [plaats] d.d. 7 maart 2017;
- een rapport van [Stichting X] over de toetsing van bekering van eiseres d.d. 14 april 2017.
5. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. De verklaringen van eiseres over afvalligheid en bekering en de daaruit voortvloeiende problemen acht verweerder niet geloofwaardig. Over de afvalligheid merkt verweerder op dat eiseres heeft verklaard van jongs af aan een afkeer te hebben gehad van de islam, maar dat haar geloof in God altijd is gebleven. Hiermee geeft eiseres geen blijk van afvalligheid, maar enkel van het op een andere wijze invulling geven aan haar geloof als moslima. Verder voert verweerder aan dat betrokkene vaag heeft verklaard over het moment waarop ze haar geloof is afgevallen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in het proces tot bekering, de wijze waarop zij de kennis van het christelijke geloof tot zich heeft genomen en de uitwerking van haar bekering in het dagelijks leven. Ook heeft de kennis van eiseres over het christendom niet de diepgang die van haar als bekeerling verwacht had mogen worden. Verweerder acht daarom niet geloofwaardig dat sprake is van een oprechte en weloverwogen bekering tot het christendom. Het voorgaande leidt ertoe dat de inval in haar woning evenmin geloofwaardig is. Los daarvan acht verweerder de verklaringen over de voornoemde inval op onderdelen bevreemdingwekkend en onlogisch.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij zich heeft afgekeerd van de islam en dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zij haar bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres verwijst daarbij naar het Informatiebericht SUA 2016 ‘Handvatten horen en beslissen in bekeringszaken’ en de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 augustus 2017 waarin afvalligen van het Islamitisch geloof als risicogroep zijn aangemerkt. Eiseres bepleit dat verweerder geen duidelijk beleid heeft over het beoordelen van afvalligheid en stelt zich daarom op het standpunt dat eiseres haar asielaanvraag opnieuw beoordeeld dient te worden. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder niet duidelijk heeft gemotiveerd waarom de afvalligheid ongeloofwaardig wordt bevonden. Eiseres meent dat verweerder uit het oog heeft verloren dat het voor haar een lang proces is geweest om zich volledig af te keren van de islam en dat rekening dient te worden gehouden met haar achtergrond, namelijk dat zij in Iran is opgegroeid.
Over de bekering stelt eiseres dat verweerder ten onrechte opmerkelijk heeft geacht dat eiseres met iemand die zij sinds twee maanden via de sportschool kende in een café over het christendom heeft gesproken en daar informatie over het christendom op schrift van deze vriendin heeft ontvangen. Eiseres voert aan dat er een voldoende vertrouwensrelatie was opgebouwd om een gesprek over het christendom aan te gaan en dat het zitten in een café niet betekent dat iedereen je hoort. Verder stelt verweerder ten onrechte dat eiseres vaag is geweest over hoe zij interesse heeft gekregen in de bijbel. Eiseres heeft duidelijk verklaard dat toen ze van haar vriendin hoorde dat Christus geen profeet was maar God, dit bij haar interesse wekte en dat ze onder de indruk was van bepaalde passages uit de bijbel, die ze vervolgens ook concreet aanhaalt. Daarnaast meent eiseres dat ze precies heeft uitgelegd wat het verschil is tussen de islam en het christendom en geeft ze aan dat zij de verschillen, bijvoorbeeld dat vrouwen in het christendom niet ondergeschikt zijn aan mannen, vanuit haar eigen zienswijze heeft omschreven. Verder stelt eiseres dat verweerder ten onrechte opmerkelijk heeft geacht dat haar vriendin haar niet van tevoren op de hoogte heeft gesteld van de deelname aan een huiskerkbijeenkomst. Eiseres geeft aan dat zij niet voor haar vriendin kan denken en dat haar vriendin al op de hoogte was van het feit dat zij haar keuze voor het christendom had gemaakt. Ook stelt eiseres dat verweerder niet deugdelijk gemotiveerd heeft dat zij niet duidelijk is geweest over het verkrijgen van rust. Ze heeft immers duidelijk verklaard dat ze rust heeft gekregen van God en dat daarnaast de dominee haar geholpen heeft om verder te gaan. Bovendien stelt eiseres dat verweerder ten onrechte stelt dat zij niet duidelijk heeft gemaakt waarom zij voor de Pinkstergemeenschap heeft gekozen. Van haar kan niet verwacht worden dat zij precies omschrijft wat de redenen hiervoor waren en ook zijn de verschillen tussen de christelijke stromingen subtiel.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het onmogelijk is als bekeerling in Iran zonder vervolging te leven en dat van haar bij gedwongen terugkeer niet mag worden verwacht dat zij zich terughoudend opstelt ten aanzien van haar geloof. Eiseres betoogt dat zij vanwege haar afvalligheid behoort tot een specifieke groep als bedoeld in artikel 10, eerste lid en onder d, van de Definitierichtlijn en dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
7. In onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955, en van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2011, is beoordeeld welk toetsingskader gehanteerd moet worden bij de beoordeling of een bekering tot het christendom geloofwaardig is te achten. Bij de beoordeling van de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging past verweerder een vaste gedragslijn toe, die bestaat uit een vragenlijst welke in overleg met onder meer kerkelijke instanties en met een organisatie die de belangen behartigt van christelijke asielzoekers tot stand is gekomen. De daarin opgenomen vragen kunnen – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Ook betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Tenslotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. Deze vaste gedragslijn is rechtmatig bevonden. 8. Verder blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2068, dat het verweerder vrij staat bij de toepassing van zijn gedragslijn voor het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een bekering, doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de motieven voor en het proces van die bekering. Dit geldt in temeer indien een vreemdeling - zoals eiseres in dit geval - afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888). Het is aan eiseres om haar gestelde bekering tot het christendom aannemelijk te maken. Daarbij kan verweerder tevens rekening houden met de mogelijkheid dat een vreemdeling een bekering veinst om een betere verblijfspositie te verkrijgen. Afstand nemen van de islam
9. De rechtbank stelt vast dat geen (gepubliceerde) werkinstructie of beleid bestaat aan de hand waarvan verweerder beoordeelt wanneer sprake is van afvalligheid. Niet duidelijk is welke elementen verweerder van belang acht bij de beoordeling wanneer sprake is van afvalligheid of, zoals verweerder in onderhavig geval heeft overwogen, slechts sprake van het geven van een eigen invulling aan het bestaande geloof.
10. Gezien het voorgaande heeft verweerder een zwaardere motiveringsplicht bij de beoordeling of sprake is van afvalligheid. Verweerder heeft in onderhavige zaak niet voldaan aan deze vereiste motiveringsplicht. Daartoe wordt overwogen dat eiseres uitgebreid heeft verklaard over het proces dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het afvallen van de islam als geloof. Verweerder stelt dat de verklaringen van eiseres niet getuigen van afvalligheid, maar slechts van een andere interpretatie van de islam. Verweerder heeft echter vervolgens niet onderbouwd op welke wijze het proces van afvalligheid volgens verweerder dan zou moeten verlopen en wanneer in de ogen van verweerder voldaan is aan de ‘vereisten’ voor afvalligheid.
11. Het standpunt dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in de beweegredenen voor het afvallen van haar geloof heeft verweerder eveneens onvoldoende gemotiveerd. Eiseres kreeg op jonge leeftijd (9 tot 11 jaar) vragen over de islam, de regels en de achterliggende gedachten daarachter. Het werd haar door haar familie niet toegestaan vragen te stellen. Eiseres werd rebels, zij wilde geen regels volgen omdat anderen zeiden dat ze dat moest doen. Op haar 17e heeft eiseres getracht naar de universiteit te gaan, maar werd hierin tegengehouden door haar familie. Zij was boos op en teleurgesteld in de islam vanwege de regels en voorschriften die haar ervan weerhielden zich te ontwikkelen. In de tussentijd ontwikkelde eiseres een “eigen” variant van god binnen de islam. In 2009 ging eiseres alsnog naar de universiteit en kreeg zij inzicht in de regels en wetten van Iran die gebaseerd zijn op de islam. Hierdoor kreeg zij een hekel aan de islam. Eiseres is vervolgens zelfstandig regels gaan onderzoeken waarvan zij al van kleins af aan voelde dat deze niet goed waren. Zij is zich gaan verdiepen in de Koran. Hoe meer zij de Koran las, hoe meer zij besefte dat ze het boek niet kende en dat zij zich niet kon verenigen met hetgeen in de Koran staat. Eiseres heeft tot slot in 2010/2011 Mekka bezocht omdat zij dit met eigen ogen wilde aanschouwen. Daar is zij tot de conclusie gekomen dat god daar niet aanwezig is. Zij heeft hierna afscheid genomen van de islam als religie. Verweerder heeft het standpunt van eiseres dat de afvalligheid voor haar een proces is geweest en dat zij een lange weg heeft afgelegd om zover te komen, onvoldoende gemotiveerd verworpen.
11.1Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd aan eiseres tegenstrijdigheid in haar verklaringen over de vraag waarom zij zich afkeerde van de islam tegengeworpen. Verweerder stelt de verklaring van eiseres dat de afkeer van de islam op haar zeventiende een hoogtepunt had bereikt, gelijk aan het feit dat dit niet het moment was dat betrokkene haar geloof ook daadwerkelijk is afgevallen. Eiseres heeft meerdere malen uitgebreid verklaard dat het uiteindelijke afstand nemen van de islam voor haar een lang proces is geweest. (zie pagina’s 11 en 12, 14 en 15 van het nader gehoor). Verweerder heeft bij zijn motivering onvoldoende betrokken dat eiseres op haar zeventiende (nog) geen afstand van de islam durfde te nemen. Zij liep voortdurend met het gevoel dat de regels van de Islam niet klopten en dat zij door deze regels niet kon zijn wie zij wilde zijn. Eiseres durfde op dat moment geen afstand te nemen van de islam, gezien haar leeftijd en het feit dat de mensen in haar omgeving allemaal gelovige moslims waren. In dit licht bezien is het niet tegenstrijdig dat eiseres haar afkeer van de islam weliswaar een hoogtepunt bereikte op die leeftijd, maar zij zich pas op latere leeftijd definitief van het geloof heeft afgekeerd.
11.2Eveneens onvoldoende gemotiveerd is het standpunt van verweerder dat eiseres geen afvallige is maar het islamitische geloof op individuele wijze praktiseert. Zo stelt verweerder dat de reis naar Mekka een soort afsluiting van eiseres haar geloof is geweest, maar dat er nog altijd niet toe heeft geleid dat zij zich geen moslim meer voelde, maar zich slechts niet kon vinden in bepaalde islamitische regels en wetten en daarom haar islamitische geloof op een eigen persoonlijke wijze beleeft. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de verklaringen van eiseres op pagina 14 van het nader gehoor, terwijl eiseres pas op pagina 15 van het nader gehoor vertelt over haar reis naar Mekka en het afstand nemen van haar geloof. Verweerder kan niet gevolgd worden in zijn lezing van de verklaring van eiseres nu eiseres niet heeft gezegd dat zij zich naar aanleiding van haar bezoek aan Mekka geen moslim meer voelde en haar islamitisch geloof op eigen wijze beleeft. Betrokkene heeft deze uitspraak gedaan naar aanleiding van de vraag van verweerder of zij op haar 17e afstand had genomen van de islam (zie de laatste vraag op pagina 13 nader gehoor en het antwoord van eiseres op pagina 14 nader gehoor).
11.3Verweerder gebruikt dezelfde redenering nogmaals wanneer hij stelt dat eiseres op pagina 15 van het nader gehoor verklaart dat zij – ondanks dat zij in haar hart niet meer geloofde, zich desondanks nog wel een moslim voelde. Verweerder heeft hier de verklaring van eiseres buiten de context waarin deze uitspraak is gedaan, geïnterpreteerd. De verklaring waar verweerder aan refereert, is als volgt
: “Ik heb niet gezegd dat ik geen moslim meer ben, maar ik vond de regels niet kloppen. Ik praktiseerde het niet”(p. 15 nader gehoor, laatste vraag). Verweerder gaat echter voorbij aan het feit dat eiseres dit antwoord gaf naar aanleiding van de vraag of het voor haar man en kinderen duidelijk was dat zij niet langer een praktiserend moslim was. De rechtbank begrijpt aldus dat eiseres met haar antwoord op deze vraag heeft bedoeld dat zij tegen haar man en kinderen niet gezegd heeft geen moslim meer te zijn.
11.4Verweerder stelt dat eiseres vaag heeft verklaard over de opvoeding van haar kinderen. Zo stelt eiseres dat ze haar kinderen niet-religieus heeft opgevoed. Als wordt doorgevraagd, stelt eiseres dat zij niet heeft verklaard dat ze haar kinderen ‘niet-islamitisch’ heeft opgevoed, maar dat zij alleen niet alle strenge islamitische voorschriften heeft doorgegeven. Verweerder acht het opmerkelijk dat eiseres haar kinderen kennelijk wel religieus opgevoed heeft. Verweerder acht het eveneens opmerkelijk dat eiseres met niet-religieuze opvoeding bedoelde dat ze niet alle strenge islamitische regels heeft doorgegeven aan haar kinderen. Eiseres heeft immers verklaard het belangrijk te vinden dat haar kinderen hun eigen keuzes konden maken waar het om religie gaat. Verweerder is van mening dat om een gefundeerde keuze te kunnen maken, ook kennis van de strenge regels van de islam nodig is.
11.4.1De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de verklaringen omtrent de opvoeding van de kinderen van eiseres vaag zijn. De rechtbank overweegt echter dat de verklaringen over de opvoeding van de kinderen – in het kader van de beoordeling van de afvalligheid van eiseres – van ondergeschikt belang zijn. Het is voorts niet aan verweerder om te oordelen dat kennis van de strenge regels van de islam noodzakelijk is voor de kinderen van eiseres om een gefundeerde keuze over de islam te maken. Keuzes omtrent opvoeding liggen eerst en vooral bij eiseres en haar echtgenoot en zullen hier verder buiten beschouwing worden gelaten.
11.5Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn argument dat de verklaringen van eiseres omtrent haar afvalligheid tegenstrijdig zijn, naar de verklaringen van eiseres en haar zoon over het moment dat eiseres stopte met praktiseren. Verweerder stelt dat de zoon van eiseres heeft verklaard dat zij sinds 2014 was gestopt met het praktiseren van de islam, terwijl eiseres zelf zou hebben verklaard sinds haar bezoek aan Mekka in 2011 niet meer te praktiseren. De rechtbank overweegt dat verweerder eveneens gesteld heeft dat de verklaringen van de zoon van eiseres innerlijk tegenstrijdig zijn; immers heeft hij verklaard dat zijn moeder in 2012 is gestopt met praktiseren, maar ook in 2014 en zelfs heeft verklaard dat zijn moeder nog niet heeft laten blijken dat ze gestopt is met het praktiseren van haar geloof. Verweerder concludeert vervolgens zelf dat de zoon van eiseres stelt dat hij feitelijk niet weet wanneer zijn moeder gestopt is met praktiseren, nu zijn moeder dat niet liet blijken. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat de zoon van eiseres feitelijk niet weet wanneer zijn moeder precies gestopt is met praktiseren. Het gevolg van deze stelling van verweerder is echter dat verweerder eiseres niet kan tegenwerpen dat haar verklaring over het moment van stoppen met praktiseren, tegenstrijdig is met die van haar zoon.
12. In het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in de besluitvorming gelegen.
13. Hetgeen verder nog naar voren is gebracht kan aan het vorenstaande niet afdoen en behoeft daarom geen verdere bespreking.
14. Het beroep is, reeds gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb.
15. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).