Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.de naamloze vennootschap FIRST ALLIANCE TRUST N.V.,
J.V.V. HOLDING B.V.
advocaat mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam,
6.[eiser sub 6] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 juni 2017 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 22 september 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2018 en de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
In het kader van de uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Turkse justitiële autoriteiten is aan First Alliance Trust NV (FAT) te Amsterdam op 5 januari 2006 een vordering verstrekking gegevens uitgereikt. Deze vordering is door mevr. [A] en de heer [B] in ontvangst genomen. Het betreft hier een verzoek om alle opgeslagen en vastgelegde gegevens (dossiers) van alle in relatie tot [X] en/of [X Holding] staande vennootschappen waaronder in ieder geval de in de vordering genoemde Turkse en Nederlandse vennootschappen – welke een rol spelen in een Turks gerechtelijk onderzoek. De heer [B] vertelde ons op 5 januari 2006 dat de dossiers niet meer fysiek aanwezig waren. Deze waren op verzoek van de gemachtigde van cliënt per koerier overgedragen aan een kantoor te Parijs, Frankrijk. Desgevraagd zou hij bezien welke documenten er nog door FAT uitgeleverd zouden kunnen worden, zoals de bevestiging dat de dossiers per koerier zijn verzonden.
U zegt mij nu dat u bij First Alliance Trust bent geweest met een bevel van de officier van justitie ter uitlevering van alle dossiers m.b.t. [X] , [X Holding] en de vier reeds genoemde Nederlandse Vennootschappen. U zegt mij tevens dat door de heer [B] en mw. [A] is verteld dat zij niet beschikten over de genoemde dossiers, zij beschikten zelfs niet over kopie dossiers. Volgens [B] zouden de originele dossiers medio 2005 op verzoek van de Turkse advocaat [de Turkse advocaat] naar een adres in Parijs zijn verstuurd. U vraagt mijn reactie. Onvoorstelbaar, want als je cliënt weggaat dan hou je die stukken achter waaruit blijkt dat je de cliënt hebt geaccepteerd. Dus de eerste 2 dossiers. Je blijft verantwoordelijk voor de acceptatie van de cliënt. Dossier 3 mag worden meegenomen, zeker voor wat betreft het lopende jaar. Gebruikelijk is dan om de afgesloten jaren zelf te houden omdat jezelf daar de verantwoordelijkheid hebt. Het is tegen elke regel als men toch het hele dossier meegeeft aan een andere beheerder, zonder iets achter te houden waar jezelf verantwoordelijk voor was. Met externe regels bedoel ik de anti-witwasbepalingen en de bepalingen genoemd in de wet toezicht trustkantoren. Bovendien ben ik van mening dat dit fiscaal strafbaar is gezien de wettelijke bewaartermijn van dossiers van cliënten.”
Proces-verbaal verdenking heling/witwassen Trustkantoor” (hierna te noemen p-v verdenking) van 14 december 2006 is door de Nationale Recherche onder meer opgenomen:
Het door ons ingestelde onderzoek heeft uitgewezen dat vanuit het Trustkantoor ATC
- Toestemming te verlenen tot aanhouding buiten heterdaad ter zake heling en witwassen van de verdachten 2 tot en met 6;
- Doorzoeking ter inbeslagneming uit te voeren in de kantoorruimte van FAT, [adres 1] , waarbij gezocht moet worden naar alle nog aanwezige informatie(dragers) betrekking hebbende op het dossier [Bank I] / [X] , de identificerende gegevens, over de herkomst van de gelden, bewijzen van verzenden van de dossiers via een koeriersdienst (verklaring [B] ), e-mail verkeer, agenda’s en overige van belang zijnde stukken/goederen.
- Bij de rechter-commissaris te [plaats 1] en [plaats 2] te vorderen dat een doorzoeking verricht kan worden in de woningen van de verdachten:- [A] (…)- [K] (…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
- waartoe ten minste is vereist dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit in de zin van art. 27 Sv - beoordeeld moet worden naar het tijdstip waarop dat optreden plaats heeft. Een dergelijk vermoeden kan het instellen van een strafvervolging rechtvaardigen, ook indien bijvoorbeeld in verband met onzekerheid met betrekking tot de reikwijdte van de betrokken strafbepaling, niet bij voorbaat vaststaat dat een veroordeling zal kunnen volgen. Slechts als bij voorbaat vaststaat dat geen veroordeling zal kunnen volgen of in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat het betrokken feitencomplex buiten het bereik van de strafbepaling valt waarop de tenlastelegging is toegesneden, is het instellen van een strafvervolging niet gerechtvaardigd en dus onrechtmatig. Dit brengt tevens mee dat als in het verdere verloop van de strafrechtelijke procedure blijkt dat het OM bij zijn beslissing tot vervolging over te gaan, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent een of meer van de in de delictsomschrijving opgenomen bestanddelen, zulks niet zonder meer voor risico van de Staat is.
“bij voorbaat vaststaat dat geen veroordeling zal kunnen volgen of in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat het betrokken feitencomplex buiten het bereik van de strafbepaling valt waarop de tenlastelegging is toegesneden”. Het is aan FAT om in het kader van de a-grond feiten te stellen die ook tot die specifieke conclusie kunnen leiden.
op 6 februari 2007een zelfstandige verdenking jegens FAT kon koesteren, waarbij de rechtbank benadrukt dat het in casu niet alleen ging om een vermoeden van witwassen, maar ook om een vermoeden van heling en om een vermoeden van het onvoldoende bijhouden en/of het ontbreken van administratie, hetgeen eveneens strafbaar is. In het kader van de toetsing aan de a-grond zal de rechtbank dan ook voorbij gaan aan de stellingen van FAT die zien op het verloop van de strafprocedure tegen [X] in Turkije of die zien op zaken van
nade doorzoeking op 6 februari 2007.
allegegevens verzocht door het OM. Het staat vast dat FAT begin 2006 niet alle volledige cliëntdossiers heeft verstrekt.
nietvoldoende dat het OM vanwege een gebrek aan bewijs uiteindelijk niet tot vervolging is overgegaan van FAT of van andere verdachten. Zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen houdt de door de rechtbank aan te houden maatstaf in dat over de
volledigeonschuld van de gewezen verdachte op basis van de stukken van het strafdossier geen redelijke twijfel mogelijk is. De rechtbank is met de Staat van oordeel dat aan die maatstaf niet is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
jegensde overige eisers. Er zijn immers alleen jegens FAT opsporingshandelingen verricht. Bij de overige eisers zijn geen doorzoekingen verricht. De rechtbank is voorts met de Staat van oordeel dat de door de overige eisers gestelde geleden schade behoort tot hun normale maatschappelijk risico. De rechtbank overweegt daartoe dat de overige eisers aandeelhouders en aandeelhouders van aandeelhouders van FAT zijn, behoudens eiseres 5, die, zo stellen zij, een lening heeft uitstaan aan een (inmiddels failliete) aandeelhouder van FAT. Een (middellijk dan wel onmiddellijk) aandeelhouder draagt in beginsel zelf het (zowel positieve als negatieve) risico ten aanzien van de lotgevallen van de onderneming waarin hij een belang heeft. Hoewel de overige eisers stellen dat zij onevenredig nadeel hebben geleden dat niet onder het normale maatschappelijke risico van aandeelhouders valt, valt niet in te zien dat de verliezen van de onderneming waarin zij een belang hebben, of het oninbaar worden van leningen die zij aan die vennootschappen hebben uitstaan, buiten het normale maatschappelijke risico van een aandeelhouder zouden moeten vallen. Dat het hier om de trustwereld gaat maakt dit, anders dan eisers sub 1 tot en met 6 betogen, niet anders. Integendeel, een kenmerk van de trustwereld is naar de eigen stellingen van FAT c.s. immers dat de resultaten van een trustbedrijf vallen of staan met een onberispelijke reputatie. Ook bij
rechtmatigstrafvorderlijk overheidsoptreden zal die reputatie in de regel een deuk oplopen en zal dit leiden tot schade. Zonder nadere onderbouwing van FAT, die in dit geval ontbreek, kan daarom niet met succes worden betoogd dat de gevolgen van rechtmatig overheidsoptreden in casu niet te voorzien zijn of anderszins niet voor risico van de (middellijk dan wel onmiddellijk) aandeelhouder van dat trustkantoor zouden dienen te komen. Ten aanzien van eiseres sub 5 overweegt de rechtbank dat deze vennootschap, de stellingen van FAT c.s. volgend, geen belang had in FAT of in de aandeelhouders van FAT, maar enkel een lening had uitstaan aan de failliete aandeelhouder van FAT. Eiseres sub 5 heeft niet nader onderbouwd waarom zij het oninbaar worden van een lening niet zou hoeven te beschouwen als behorend tot haar normale maatschappelijke risico, zodat deze stelling als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)