ECLI:NL:RBDHA:2018:6117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor vergoeding van kosten contra-expertise in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2018, betreft het een beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat de aanvraag om toestemming voor het maken van kosten voor een contra-expertise documentenonderzoek had afgewezen. Eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser stelde dat de afwijzing van de aanvraag voor de contra-expertise onterecht was, omdat deze kosten noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn asielrelaas. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid niet kon concluderen dat de contra-expertise niet van belang was voor de beoordeling van het asielrelaas. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verleende toestemming voor de vergoeding van de kosten van de contra-expertise tot een bedrag van € 1175,- (excl. BTW). Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van verweerder bij het toekennen van noodzakelijke kosten in asielprocedures, maar stelt ook dat deze ruimte niet onbeperkt is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. I.A. van der Valk - in ‘t Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toestemming voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 9 februari 2017 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 31 oktober 2017 (hierna: het asielbesluit) heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting op 28 november 2017 is geschorst en aangehouden in afwachting van de beslissing op de onderhavige aanvraag.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft verweerder de onderhavige aanvraag onder voorwaarden toegewezen. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:2124) is het hiertegen door eiser ingediende beroep gegrond verklaard en is het besluit van 1 december 2017 vernietigd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten die verbonden zijn aan de gewenste contra-expertise niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) kunnen worden aangemerkt. De voorgenomen contra-expertise door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. (NFO) kan niet bijdragen aan de beoordeling van eisers asielaanvraag. Deze aanvraag is onder andere afgewezen omdat eiser zijn echtscheiding niet aannemelijk heeft gemaakt. Met een onderzoek naar de overgelegde oproep van de rechtbank kan eiser zijn echtscheiding niet alsnog aannemelijk maken. Ten overvloede merkt verweerder op dat niet is aangetoond dat de door eiser in te schakelen organisatie/expert in staat is een deugdelijk en volledig tegenonderzoek te verrichten. De toelichting van het NFO op het beschikbare referentiemateriaal is onvoldoende. Het NFO heeft aangegeven over Iraanse dagvaardingen te beschikken maar onduidelijk is of dit ziet op de specifiek te onderzoeken oproep van de rechtbank.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de noodzakelijkheid van de te onderzoeken oproep van de rechtbank niet is aangetoond. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van eisers asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd het resultaat van het onderzoek van Bureau Documenten dat de door eiser overgelegde oproepbrief om voor de rechtbank in Teheran te verschijnen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. De oproep van de rechtbank is een relevant stuk waarnaar eiser een contra-expertise wil laten verrichten. Voorts voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat niet is aangetoond dat de contra-expert in staat is een deugdelijk en volledig tegenonderzoek te verrichten. In de e-mail van 20 november 2017 heeft het NFO immers aangegeven over voldoende referentiemateriaal te beschikken om een zorgvuldige contra-expertise te kunnen verrichten. Naar de mening van eiser houdt verweerder er, blijkens het verweerschrift van 8 januari 2018, een schaduwdossier op na. Kennelijk heeft verweerder in het verleden negatieve ervaringen met het NFO gehad. Deze bezwaren zijn echter niet in het bestreden besluit opgenomen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid worden buitengewone kosten slechts betaald voorzover vooraf door verweerder aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van de kosten die voorvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op een andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
In de uitspraak van 19 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1232) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ten aanzien van de vergoeding van de kosten voor het verrichten van een contra-expertise overwogen dat de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek dan wel vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die de minister, verweerder noch de bestuursrechter heeft, zodat een vreemdeling de uitkomst van zodanige beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes kan bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenrapport. Het voorgaande betekent niet dat verweerder gehouden is de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek zonder meer te vergoeden. Ter beoordeling van de noodzakelijkheid van de te maken kosten kan verweerder ingevolge artikel 17, tweede en vierde lid, van de Rva 2005 vereisten stellen.
6.2.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat hij vervolging vreest omdat hij wordt beschuldigd van een buitenechtelijke relatie met zijn buurvrouw [buurvrouw], uit welke relatie een kind zou zijn geboren. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser onder andere een aankondiging van een rechtszaak betreffende misdrijven, zoals overspel, overgelegd (door Bureau Documenten omschreven als document 2:
Oproep rechtbank met Nederlandse vertaling).Blijkens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 19 juni 2017 is dit document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven en kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. De staatssecretaris heeft dit asielelement ongeloofwaardig geacht en daarbij mede verwezen naar de conclusie van Bureau Documenten. Eiser wil met een contra-expertise de conclusie van Bureau Documenten weerleggen en heeft verweerder verzocht de kosten hiervoor te vergoeden.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 beoordelingsruimte toekomt, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 19 maart 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL9320). Dit betekent onder meer dat verweerder zich ervan vergewist of het voorgenomen tegenonderzoek redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de ingediende asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit marginaal dient te toetsen. In het verweerschrift heeft verweerder overwogen dat het ervoor waakt zich te mengen in de asielprocedure en dat alleen is gekeken of het te onderzoeken document bij de beoordeling van eisers asielrelaas is betrokken.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de contra-expertise naar de overlegde oproep van de rechtbank niet van belang is voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. De vrees voor vervolging wegens een overspelige relatie betreft een kernelement van eisers asielrelaas. Eiser tracht dit asielelement met de overgelegde oproep te onderbouwen. De staatssecretaris heeft dit asielelement ongeloofwaardig geacht en daarbij verwezen naar de conclusie van Bureau Documenten. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van verweerder dat de contra-expertise naar de echtheid van dit document niet relevant is voor de asielprocedure onbegrijpelijk is. Immers indien eiser daadwerkelijk dient te verschijnen voor de rechtbank in Teheran in verband met verdenking van het plegen van een zedenmisdrijf, kan dat een sterke aanwijzing vormen dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Iran. Dat de staatssecretaris aan zijn afwijzend besluit ook andere overwegingen ten grondslag heeft gelegd, rechtvaardigt niet de conclusie dat het document niet relevant is voor de beoordeling van het asielrelaas.
7. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het NFO een onvoldoende toelichting heeft gegeven op het beschikbare referentiemateriaal en dat daarom niet is aangetoond dat het NFO in staat is een deugdelijk en volledig tegenonderzoek te verrichten.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat het NFO in de e-mail van 5 september 2017 de volgende toelichting op het beschikbare referentiemateriaal heeft gegeven:

Tot slot geef ik u te kennen dat wij beschikken over representatief referentiemateriaal. Wij hebben namelijk de afgelopen jaren diverse soortgelijke zaken behandeld. Gedurende deze onderzoeken hebben wij op diverse manieren referentiemateriaal vergaard, veelal met behulp van contacten in het land van afgifte.
Voorts onderhouden wij nauwe contacten met diverse document-deskundigen over de gehele wereld. Mocht het noodzakelijk zijn dan behoort het voor ons tot de mogelijkheden om deze document-deskundigen te contacteren, zodat alsnog een volledige contra-expertise kan worden verricht.
7.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder deze toelichting in redelijkheid niet als onvoldoende heeft kunnen beschouwen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de deskundigheid van het NFO op zichzelf niet ter discussie staat. Bovendien heeft het NFO in de e-mail van 20 november 2017 verduidelijkt dat met representatief referentiemateriaal authentieke Iraanse dagvaardingen bedoeld worden en dat het litigieuze document vergeleken kan worden met diverse authentieke Iraanse dagvaardingen. Niet valt derhalve in te zien dat verweerder heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat het NFO in staat is een deugdelijk en volledig tegenonderzoek te verrichten. Het oordeel van verweerder klemt des te meer nu de aanvraag eerder bij het vernietigde besluit van 1 december 2017 onder voorwaarden is toegewezen.
8. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat de kosten die verbonden zijn aan de gewenste contra-expertise niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Rva 2005 kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook ten onrechte afgewezen.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank bepaalt dat de aanvraag van eiser wordt toegewezen. Dit betekent dat aan eiser op grond van artikel 17, vierde lid, van de Rva 2005 toestemming wordt verleend voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek voor een eerste fase en eventueel een tweede fase, tot en met een maximaal te vergoeden bedrag van € 1175,- (excl. BTW).
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat aan eiser op grond van artikel 17, vierde lid, van de Rva 2005 toestemming wordt verleend voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek, tot en met een maximaal te vergoeden bedrag van
€ 1175,- (excl. BTW);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.