ECLI:NL:RBDHA:2018:2124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
25 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor contra-expertise in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De zaak betreft de vergoeding van kosten voor een contra-expertise in het kader van de asielprocedure van de eiser. Eiser had op 1 december 2017 een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een contra-expertise, welke door het COA onder voorwaarden was toegewezen. Eiser was het niet eens met de voorwaardelijke toekenning en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het COA de aanvraag voor vergoeding van de kosten voor de contra-expertise onder voorwaarden had goedgekeurd, omdat er twijfels bestonden over de noodzaak van de kosten. Eiser betoogde dat de voorwaardelijke toekenning in strijd was met de wetgeving, met name artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor de voorwaardelijke toekenning van de vergoeding en dat het bestreden besluit willekeurig was en in strijd met het materiële rechtszekerheidsbeginsel.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het COA op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het COA veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. I.J.K. van der Valk – in ‘t Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een vergoeding van de kosten van een contra-expertise documentenonderzoek onder voorwaarden toegewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst met het oog op de mogelijkheid van een bestuurlijke lus. Na de zitting is vastgesteld dat er geen sprake is van een te herstellen gebrek en heeft de rechtbank alsnog op 9 januari het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 5 september 2017 heeft de gemachtigde van eiser verweerder verzocht om toestemming te verlenen voor het maken van kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise in het kader van eisers asielprocedure. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag toegewezen onder voorwaarde van het overleggen van de resultaten of conclusies van de contra-expertise. De reden voor voorwaardelijke toekenning is dat verweerder onvoldoende duidelijk is geworden dat het onderzoeksbureau over referentiemateriaal beschikt. Verweerder heeft het te vergoeden bedrag gemaximeerd op €800,00 (exclusief BTW).
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser kan zich niet vinden in het te vergoeden bedrag nu eiser hiermee enkel de eerste fase van het onderzoek kan bekostigen. De contra-expertise zal echter mogelijk tot een tweede fase leiden, waarbij bovenop de €875,00 voor de eerste fase een bedrag van €300,00 aan kosten is gemoeid. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom een bedrag van €800,00 (exclusief BTW) volstaat. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte de vergoeding voorwaardelijk heeft toegekend. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom twijfels blijven bestaan over het werk van de contra-expert. Voorts heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd welke juridische grondslag er bestaat voor een voorwaardelijke toekenning van de vergoeding van de kosten voor de contra-expertise. Eiser acht het strijdig met de systematiek van artikel 17, derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) om de beoordeling van de noodzakelijkheid tot vergoeding van buitengewone kosten te verschuiven naar het moment waarop de contra-expertise reeds heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit is daarom willekeurig en in strijd met het materiële rechtszekerheidsbeginsel. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Noch van eiser noch van zijn gemachtigde kan worden verwacht dat hij het risico draagt voor de kosten van de contra-expertise.
3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de betaling van buitengewone kosten.
3.1
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
3.2
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
3.3
Ingevolge het derde lid worden buitengewone kosten slechts betaald voorzover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
3.4
Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2169), komt verweerder bij de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005, beoordelingsruimte toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt aangevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten. Deze terughoudende toetsing laat echter onverlet dat de rechtbank vol moet toetsen of de besluitvorming over de vraag of er sprake is van noodzakelijk kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan het recht.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht stelt dat er geen grond is voor voorwaardelijke vergoeding van de kosten van de contra-expertise. Uit de tekst van artikel 17, derde lid, van de Rva 2005, blijkt niet dat het onder voorwaarden toekennen van een vergoeding is toegestaan. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de toelichting bij de Rva 2005 (
Stcrt.2005, 24), waarin het volgende staat bij het artikelsgewijs commentaar van artikel 17:

Het orgaan dient zo mogelijk voor het plaatsvinden van de situatie waaruit voor de asielzoeker buitengewone kosten voortvloeien aan de betrokken bewoner toestemming te hebben geven voor het maken van deze kosten. Op deze wijze wordt voorkomen dat een asielzoeker kosten maakt waarvan naderhand blijkt dat zij niet voor betaling door het orgaan in aanmerking komen. Indien de toestemming niet vooraf is gegeven zal het orgaan deze kosten slechts behoeven te betalen indien het wegens zeer dringende redenen niet mogelijk was voorafgaand aan het maken van de kosten toestemming te geven, zoals in de situatie waarin de asielzoeker acuut hulp nodig heeft.”
Uit deze passage volgt dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat verweerder als dat mogelijk is - dat wil zeggen anders dan wanneer de asielzieker acuut hulp nodig heeft - voorafgaand aan het maken van de kosten voor een contra-expertise duidelijkheid geeft over het al dan niet vergoeden van deze kosten. Niet gebleken is dat de asielzoeker acuut hulp nodig heeft. Het toekennen van een vergoeding onder de voorwaarde van het overleggen van de resultaten of conclusies van de contra-expertise, acht de rechtbank dan ook niet in overeenstemming met de tekst van artikel 17, derde lid, van de Rva 2005. Het onder voorwaarden toekennen leidt er namelijk toe dat het mogelijk is dat de asielzoeker kosten maakt waarvan naderhand blijkt dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, hetgeen de wetgever heeft willen voorkomen.
De rechtbank is voorts niet gebleken van een andere grondslag voor voorwaardelijke toekenning van de vergoeding van de kosten voor de contra-expertise.
4.3
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit is genomen zonder wettelijke grondslag, in strijd met het materiële rechtszekerheidsbeginsel. Gelet op het vorenstaande, behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 2 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €168,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1002,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.