Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 september 2016;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van BT, met producties 1 tot en met 36;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 18;
- het tussenvonnis van 17 november 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties 37 en 38;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
- het aanvullend kostenoverzicht (productie 19) van de zijde van Pepscan c.s.;
- het aanvullend kostenoverzicht (aanvulling op productie 38) van de zijde van BT;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 januari 2017 en de ter gelegenheid daarvan door BT en Pepscan c.s. overgelegde pleitnota’s.
2.De feiten
Method for selecting a candidate drug compound” (in de Nederlandse vertaling: “
Werkwijze voor het selecteren van een gegadigde geneesmiddel verbinding”) verkregen (hierna: EP 585 of het octrooi). Dit octrooi is verleend op een internationale aanvraag WO 2004/077062 van 26 februari 2004, met inroeping van prioriteit van een Europese aanvraag EP 1 452 868 van 27 februari 2003.
An amount of € 1,000,000 upon signing of final license agreement;
A number of Shares (as defined below) that represents 25% of the total outstanding number of shares in the share capital of NewCo immediately post closing the initial investment of Atlas and MVM (in the event such initial investment is in tranches, the 25% is calculated as if all tranches of the initial investment would have been made by Atlas and MVM [license as contribution in kind on Shares?].
A non refundable amount of € 250,000 (excluding VAT); plus
A number of Shares (as defined below) that represents 5% of the total outstanding number of shares in the share capital of NewCo on the date of execution of the contemplated license agreement. In the event that the class of shares in NewCo prior to the Series A Financing Round differs from the Shares (issued in the course of the Series A Financing Round), Pepscan shall have the right to convert such shares issued to it upon execution of the contemplated license agreement to Shares upon its first request.
the payment of € 250,000 of which € 50,000 shall be payable on the date of this Agreement an of which the balance shall be paid within 90 days of the date of this Agreement; and
the issue of Shares on payment of the Second Tranche representing 5% of the outstanding share capital of Licensee immediately after issuance therof (“the Consideration Shares”)
the Licensee fails to perform or observe any of its obligations under this agreement, provided that, in a case where the Licensor considers the breach to be remediable, such notice from the Licensor shall also require the Licensee to remedy such breach and if the Licensee so remedies within 30 days of such notice being served, such notice to terminate this Agreement shall be deemed to be void and of no effect; (…)
the Licensee challenges the validity of any of the Licensed Patents.
3.Het geschil in de hoofdzaak
in conventie
4.Het geschil in het bevoegdheidsincident
5.De beoordeling in het bevoegdheidsincident
in reconventiekennis te nemen van de vorderingen in 3.6 onder III tot en met VII wordt verworpen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.De beoordeling in de hoofdzaak
in conventiezijn gebaseerd op de PLA 2010 komt de rechtbank op grond van artikel 4 lid 1 jo 25 lid 1 Brussel I bis-Vo internationale (en relatieve) bevoegdheid toe. Voor wat betreft de voorwaardelijke vordering in 3.1 onder 2 is de rechtbank internationaal bevoegd op basis van artikel 4 lid 1 jo 24 lid 4 Brussel I bis-Vo, doch enkel voor het Nederlandse deel van EP 585 en volgt de relatieve bevoegdheid uit artikel 80 lid 2 onder a ROW 1995 [4] .
reconventionele vorderingen in 3.6 onder I en II is de rechtbank bevoegd op grond van artikel 6 lid 1 jo 25 lid 1 Brussel I bis-Vo (dan wel artikel 8 lid 3 Brussel I bis-Vo). Voor de bevoegdheid ten aanzien van de vorderingen III tot en met VII verwijst de rechtbank naar haar overwegingen in het bevoegdheidsincident.
- het in strijd met artikel 3.1 PLA 2010 verstrekken van sub-licenties aan derden (Lonza en ThromboGenics);
- het in strijd met artikel 3.2 PLA 2010 en artikel 6.1 en 6.2 FSA niet inschakelen van Pepscan c.s. als exclusieve leverancier van CLIPS-peptides;
- het in strijd met artikel 6 PLA 2010 verstrekken van vertrouwelijke informatie aan derden.
“in good faith”nader te onderhandelen over een service agreement
“pursuant to which (…) the Licensor would service as the Licensee’s exclusive supplier for the synthesis of CLIPS Peptides”. Die verplichting is nagekomen, want partijen hebben - uitgebreid - onderhandeld en dit heeft geleid tot de FSA. Daarmee is artikel 3.2 PLA 2010 uitgewerkt. Dat beëindiging van de FSA door de samenhang van de overeenkomsten schending van artikel 3.2 PLA 2010 oplevert, betwist BT. In de FSA is geregeld dat deze overeenkomst, zonder opgaaf van redenen, kan worden opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden. Nergens volgt uit dat een dergelijke opzegging consequenties zou hebben voor de PLA 2010.
‘in good faith’zullen onderhandelen over een afzonderlijke Service Agreement. Deze onderhandelingsbepaling wordt vervolgens verwoord in artikel 3.2 van de op 13 augustus 2009 ondertekende PLA 2009. Tussen partijen is niet in geschil dat zij conform de bepaling hebben onderhandeld, hetgeen heeft geresulteerd in de FSA. Uitgaande van deze taalkundige uitleg moet de conclusie dan zijn dat, zoals BT verdedigt, artikel 3.2 hiermee haar werking heeft verloren.
- In zowel de Term Sheets als de PLA 2009 (zie onder 2.7, 2.8 en 2.9) wordt van het begin af aan als directe tegenprestatie (‘consideration’) voor het verstrekken van een licentie uitsluitend de betaling van een geldbedrag en het verstrekken van een aandelenbelang gestipuleerd. Het ‘Service Work’, waaronder de exclusieve leverantiebepaling valt, is steeds onder een afzonderlijk kopje opgenomen als nader overeen te komen. Dit is ook niet veranderd toen het te betalen bedrag en het te verstrekken aandelenbelang in Term Sheet juni 2009 omlaag gingen. Het betoog van Pepscan c.s. volgend, zou dit wel voor de hand hebben gelegen.
- Met de door Pepscan c.s. gestelde bedoelingen, strookt ook niet dat de FSA voor wat betreft de in artikel 6.1 en 6.2. neergelegde exclusiviteit op ieder moment opzegbaar is gemaakt. Gelet op het door Pepscan c.s. gestelde belang bij die exclusiviteit had het zonder meer voor de hand gelegen dit uit te sluiten en de duur van de exclusiviteit te koppelen aan de looptijd van de licentie. Ook dit is niet gebeurd.
- In het verlengde daarvan valt op dat de FSA noch de PLA 2010 bepaalt dat het niet nakomen van de exclusiviteitsbepaling grond is voor beëindiging van de PLA 2010. Ook dit had zonder meer voor de hand gelegen, zeker nu, naar tussen partijen niet in geschil is, over de inhoud van de FSA ruim zeven maanden is onderhandeld.
- De enkele omstandigheid dat artikel 3.2 na het sluiten van de FSA wederom en ongewijzigd is opgenomen in de PLA 2010 rechtvaardigt niet de conclusie dat - zoals Pepscan c.s. betogen - partijen de daarin opgenomen verplichting hebben willen laten “herleven” dan wel laten voortduren. Als onweersproken staat immers vast dat de PLA 2010 enkel is gesloten vanwege een benodigde wijziging van artikel 2.1 PLA 2009 en dat voor het overige alle artikelen - zonder nadere onderhandeling - één op één zijn gekopieerd naar de PLA 2010.
in conventiebeslissen op de vorderingen in 3.1 onder 1, 3 en 4 en
in reconventieop de vorderingen in 3.6 onder I en de daarmee samenhangende nevenvorderingen.
in conventievoorts de voorwaarde in vervulling waaronder de in 3.1 onder 2 gevorderde vernietiging van de conclusies 9 en 10 van EP 585 is ingesteld. Daarop kan nog niet worden beslist, nu tijdens de comparitie van partijen uitdrukkelijk enkel de opzegging van de PLA 2010 is behandeld. Om dezelfde reden kan
in reconventieevenmin nog worden beslist op de vordering in 3.6 onder II en de daarmee samenhangende nevenvorderingen. Voor deze vorderingen zal te zijner tijd alsnog een comparitie van partijen worden bepaald.
in conventiebeslissen op de vorderingen in 3.1 onder 1, 3 en 4 en
in reconventieop de vordering in 3.6 onder I en de daarmee samenhangende nevenvorderingen.