Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[A],
[B],
1.De procedure
- de dagvaarding van 13 juli 2017, met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord van 13 september 2017, met producties 11 tot en met 15;
- het tussenvonnis van 20 december 2017 waarbij een comparitie van partijen werd bevolen;
- de ambtshalve beschikking van 15 januari 2018 waarin een datum voor de comparitie van partijen werd bepaald;
- de akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis alsmede akte overlegging producties ten behoeve van de comparitie van de zijde van eisers van 28 februari 2018, met productie 11;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 28 februari 2018.
2.De feiten
Gelet op artikel 2 en art 5,1,d van de Statuten van rijschoolvereniging Attent en art. 7 van het Huishoudelijk reglement van voornoemde vereniging ziet het Bestuur zich genoodzaakt u uit de vereniging te ontzetten. Gezien de aard van de situatie ziet het Bestuur af van een procedure ‘einde lidmaatschap’. Geheel buiten de Statuten en het Huishoudelijk Reglement om is het bestuur bereid één en ander in een persoonlijk gesprek nader toe te lichten. Voor een afspraak kunt u zich wenden tot één van de bestuursleden.”
[…], 3 maart jl. hebben wij als rijschool een aangetekende brief ontvangen van de Attent rijschoolvereniging waarin werd medegedeeld dat het bestuur zich genoodzaakt ziet om per direct onze rijschool uit de vereniging te zetten. Of deze brief ook echt via het bestuur van de vereniging komt is niet duidelijk, er is ondertekend als bestuur rijschoolvereniging Attent , maar deze is niet ondertekend met naam of handtekening. Verder wordt er verwezen naar een tweetal artikelen, maar er wordt nergens duidelijk gemaakt op weke manier er door onze rijschool tegen deze artikelen is ingegaan. Er is nooit een aanwijzing geweest dat wij ons in strijd met deze artikelen gedragen zouden hebben. Na het inwinnen van juridisch advies heb ik besloten om tegen deze beslissing in te gaan en daarom heb ik voor elk lid van het bestuur afzonderlijk de volgende vragen:
Is deze brief inderdaad afkomstig van het Attent bestuur?
Op welke gronden is deze beslissing genomen? Als het bestuur inderdaad vindt dat er tegen deze artikelen in iets gebeurd is, graag een schriftelijke onderbouwing met bewijzen en data?
Waarom is er nooit een bericht geweest gericht aan onze rijschool dat er in strijd met deze artikelen gehandeld werd?
Moet een eventuele beslissing om een lid uit de vereniging te zetten niet besproken worden met de leden?
[…]. Cliënt overhandigde mij uw brief van 3 maart jl. waarin u ontzetting van het lidmaatschap van uw vereniging aanzegt. […]. Omdat sindsdien uw reactie is uitgebleven, zeg ik u namens cliënt aan dat hij hierbij gebruik wil maken van de mogelijkheid in beroep bij de ALV te gaan tegen uw besluit tot ontzetting van het lidmaatschap. Ik verzoek u binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief kenbaar te maken meer informatie te verschaffen over de verdere gang van zaken. Totdat u dat gedaan heeft behoud ik in ieder geval uitdrukkelijk het recht voor andere beroepsgronden aan te voeren. […].”
Op 8 april 2017 ontving ik uw brief […]. Helaas moet ik u mededelen dat ik het beroep niet in behandeling kan nemen aangezien u het beroep te laat ingesteld heeft. Ik zal het een en ander hieronder toelichten. Met mijn brief van 3 maart 2017 heb ik aan uw cliënt kenbaar gemaakt dat Rijschoolvereniging Attent hem ontzet uit het lidmaatschap op grond van artikel 5, eerste lid, onder d van onze Statuten en artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement. Tegen mijn besluit van 3 maart 2017 stond op grond van artikel 5 van onze Statuten beroep open, waarbij de beroepstermijn één maand was. Dit houdt in dat uw cliënt tot en met 2 april 2017 de tijd had om in beroep te gaan tegen mijn besluit. Uit de handgeschreven toevoegingen op de bijlagen van uw brief maak ik op dat uw cliënt op de hoogte was van deze termijn. Pas op 8 april 2017 ontving ik uw aangetekende brief. Gelet op het feit dat ik uw brief buiten de gestelde termijn ontving neem ik het beroep niet in behandeling.”
[…]. Allereerst geldt dat uw statuten in artikel 5 lid 7 voorschrijven dat tegen een besluit tot ontzetting gedurende één maand de mogelijkheid bestaat beroep in te stellen tegenover de algemene vergadering. Als er al sprake zou zijn van een rechtsgeldig genomen besluit tot ontzetting van het lidmaatschap, dan is het aan de algemene ledenvergadering om over het beroep te oordelen. Nergens is voorgeschreven dat het bestuur van de vereniging beslist over de ontvankelijkheid van een dergelijk ingesteld beroep. Reeds door dit beroep niet voor te leggen aan de algemene ledenvergadering handelt u dan ook in strijd met artikel 5 lid 7 van de statuten.
Mocht [A] via rechtswege weer lid worden van rijschoolvereniging Attent zeg ik per direct mijn lidmaatschap op;
Mocht [A] via rechtswege weer lid worden van rijschoolvereniging Attent zal ik in de eerstvolgende ledenvergadering tegen dit lidmaatschap stemmen;
In deze zaak doe ik helemaal niets.”
Als bestuur van Rijschoolvereniging delen we je mede dat Attent na consultatie van haar leden over informatie beschikt die maakt dat het redelijkerwijs niet van Attent gevergd kan worden het lidmaatschap van jou langer te laten voortduren. Aan de leden was verzocht om een verklaring over jouw lidmaatschap van Attent . De uitkomst veronderstellen we bij jou bekend […]. De uitkomst gaf aan ons als bestuur eens te meer een zeer duidelijk signaal af over de zeer nadelige gevolgen voor Attent door jouw lidmaatschap.
3.Het geschil
Het besluit van 5 oktober 2017 (‘het opzeggingsbesluit’), waartegen op grond van de statuten ook beroep op de ALV open staat en waartegen ook beroep is ingesteld, is op (grotendeels) dezelfde gronden vernietigbaar.
4.De beoordeling
Waar hierna ‘ [A] ’ wordt genoemd, wordt gedoeld op [de heer A] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vereniging uit deze gang van zaken niet kunnen opmaken dat [de heer A] niet langer aanspraak maakte op het lidmaatschap van de vereniging en afstand heeft gedaan van zijn (na het ontzettingsbesluit) bestaande recht op het instellen van beroep op de ALV. Ter zitting heeft [de heer A] medegedeeld bereid te zijn op eerste verzoek van de vereniging zijn contributieverplichtingen na te komen. Een beroep op artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement – toegespitst op dit geval: bij niet betaling van contributie kan een lid geen aanspraak maken op het uitoefenen van zijn rechten als lid – gaat daardoor niet op.
Amsterdams Speeltuinverbond– niets wijst erop dat deze benadering verlaten is of zou moeten worden – kan [de heer A] niet bij de civiele rechter aankloppen, in ieder geval niet met een vordering gegrond op de vernietigbaarheid van het besluit van het bestuur zolang de ALV niet in beroep heeft geoordeeld. Denkbaar is dat de civiele rechter in een geval als dit een vereniging, als het geroyeerde lid dat vordert, opdraagt alsnog een ALV bijeen te roepen (zie aldus Rechtbank Overijssel 8 februari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:386). Maar dat is wel een omslachtige route. [de heer A] heeft een dergelijke vordering niet (ook niet subsidiair) ingesteld.
De wijze waarop het bestuur tot het royement heeft besloten staat op gespannen voet met het bepaalde in artikel 8 van het Huishoudelijk Reglement – hiervoor, onder 2.5, geciteerd – waarin van een “gedegen onderzoek” wordt gerept, en van het horen van het betrokken lid voorafgaand aan het nemen van een royementsbesluit. Die zorgvuldigheid, die ook van (het bestuur van) een vereniging verlangd mag worden als daarover niets zou zijn bepaald in de statuten of in een huishoudelijk reglement, heeft de vereniging evident niet in acht genomen.
VEB/KLM), op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub b BW vernietigbaar is.
Anders dan [de heer A] bepleit is nietigheid niet aan de orde. Op zichzelf heeft het bestuur zijn ontzettingsbesluit namelijk wel gebaseerd op de juiste wettelijke gronden, genoemd in artikel 2:35 lid 3 BW, maar aan de wijze van totstandkoming van het ontzettingsbesluit en de wijze waarop aan die gronden invulling is gegeven, schort het. Dat voert tot de conclusie dat het aangevallen besluit genomen is in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW.
Ook tot het opzeggingsbesluit heeft het bestuur daarom in redelijkheid niet kunnen komen; het besluit is, op dezelfde gronden als zojuist ten aanzien van het ontzettingsbesluit vermeld, vernietigbaar. De omstandigheid dat, zoals de vereniging verdedigt, de leden [de heer A] niet meer in hun midden dulden, maakt niet dat hem een gang naar de ALV kan worden onthouden, noch dat [de heer A] geen redelijk belang zou hebben bij zijn vorderingen. Het valt immers nog maar te bezien hoe een beraadslaging in de ALV, waarin [de heer A] spreekrecht heeft, uitpakt (HR 15 juli 1965, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1961/101
Wijsmuller).
€ 1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)