10. Eiser voert verder aan dat zijn gemachtigde niet op de hoogte is gebracht van het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring, terwijl eiser blijkens het proces-verbaal wel te kennen heeft gegeven dat hij een advocaat bij het gehoor wenste.
10. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat door eiser niet is bestreden dat er, met betrekking tot het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring, een piketmelding is verzonden. In de piketmelding van 2 februari 2018 is omschreven dat de raadsman van eiser mr. I. Petkovski is. Uit de stukken blijkt dat gestart is met het gehoor, omdat twee uren verstreken zijn na het inlichten van de advocatenpiketdienst en een reactie is uitgebleven. Gesteld noch gebleken is dat de piketmelding laatstgenoemde raadsman niet (tijdig) heeft bereikt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit van 30 juli 2010 ontbreekt in het dossier, ten gevolge waarvan eiser dit terugkeerbesluit niet kan beoordelen. Gelet daarop moet het terugkeerbesluit als onrechtmatig worden beschouwd, aldus eiser.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder het terugkeerbesluit van 30 juli 2010 alsnog aan het dossier heeft toegevoegd, zodat het betoog van eiser reeds hierom niet kan worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser brengt verder naar voren dat hij nog steeds asielzoeker is, gelet op het feit dat op 21 januari 2018 een procedure bij het EHRM van start is gegaan tegen de Nederlandse Staat vanwege schending van de artikelen 3, 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is weliswaar in dit verband geen sprake van een procedure die rechtmatig verblijf genereert, maar er loopt een EHRM procedure waarin je wel om een
interim measurekan vragen, aldus eiser.
10. Voor zover eiser betoogt dat hij op de onjuiste grondslag in bewaring is gesteld overweegt de rechtbank dat eiser niet kan worden gevolgd in dit betoog. Immers, zoals eiser zelf heeft onderkend, genereert de procedure bij het EHRM geen rechtmatig verblijf. Verder is door eiser zelf naar voren gebracht dat bij het EHRM vooralsnog niet om een
interim measureis gevraagd, waardoor eventueel rechtmatig verblijf zou kunnen ontstaan voor eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Eiser voert met betrekking tot alle gronden aan dat zij ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd zijn en/of onvoldoende zwaarwegend zijn. Over de grond onder 3a wordt aangevoerd dat eiser en zijn gezin al een behoorlijke periode in Nederland procederen over hun asielkwestie. Dit is door verweerder ook altijd toegelaten. Eiser is in 2008 niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen; dat is niet recent genoeg om aan hem tegen te werpen. Over de grond onder 3b brengt eiser primair naar voren dat de meldingen, over het met onbekende bestemming (MOB) vertrekken van eiser, onvoldoende recent zijn om aan hem tegen te kunnen werpen. Bovendien worden deze meldingen betwist. Met betrekking tot de grond onder 3c voert eiser aan dat op 26 januari 2018 een procedure bij het EHRM van start is gegaan. Er is weliswaar in dit verband geen sprake van een procedure die rechtmatig verblijf genereert, maar er loopt een EHRM procedure waarin je wel om een
interim measurekan vragen, aldus eiser. In dat opzicht staat nog niet in rechte vast dat sprake is van een afwijzende asielbeschikking. Over de grond onder 3i brengt eiser naar voren dat hij weliswaar te kennen heeft gegeven dat hij het juridisch niet eens is met de beslissing van verweerder dat eiser terug moet keren, maar dat dit iets anders is dan het feitelijk niet meewerken aan terugkeer. Eiser heeft altijd zijn medewerking verleend. Het vertrekgesprek van 26 oktober 2016 – waarin eiser te kennen heeft gegeven er alles aan te zullen doen om in Nederland te blijven – is onvoldoende recent om aan hem tegen te werpen. Bovendien is met de vrouw van eiser op 5 februari 2018, daags na de inbewaringstelling van eiser, nog gesproken over gezamenlijke terugkeer. Over de grond onder 4a brengt eiser naar voren dat verweerder niet gespecificeerd heeft aan welke verplichtingen eiser niet voldaan zou hebben. Ten aanzien van de grond onder 4b stelt eiser zich op het standpunt dat dit op zichzelf geen echte grond vormt, gelet op het feit dat eiser en zijn gezin altijd zijn toegestaan op de GL met speciale beperkingen om te kijken hoe de procedures verder verlopen. Over de gronden onder 4c en 4d brengt eiser eveneens naar voren dat dit geen daadwerkelijke gronden zijn en dat eiser op het asielzoekerscentrum (azc) verbleef; deze gronden gelden voor alle asielzoekers, zodat deze gronden ten onrechte aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
10. De rechtbank overweegt met betrekking tot de grond onder 3a dat eiser zelf heeft onderkend dat hij in 2008 niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dat dit zich in 2008 heeft voorgedaan, laat onverlet dat eiser op enig moment zonder geldig reisdocument is ingereisd. Uit de toelichting bij de maatregel en het verhandelde ter zitting blijkt genoegzaam dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd en in dit verband is ook voldoende gemotiveerd dat hieruit het risico op onttrekking aan het toezicht en belemmering van de uitzettingsprocedure volgt. De rechtbank stelt in het kader van de grond onder 3b vast dat eiser blijkens de stukken op 1 juli 2008, op 23 juni 2011 en op 11 maart 2014 MOB is vertrokken. Eiser heeft dit bestreden, maar niet gemotiveerd zodat naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat eiser op voornoemde data MOB is vertrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de grond onder 3b aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. Dat de MOB meldingen naar de mening van eiser gedateerd zijn, maakt dit niet anders. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder uit de MOB meldingen heeft mogen afleiden dat een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat alsook een risico op het frustreren van het vertrek of de uitzettingsprocedure. Verweerder heeft dit ook voldoende gemotiveerd in de maatregel. Voorts overweegt de rechtbank met betrekking tot de grond onder 3i dat eiser niet alleen verklaard heeft het juridisch niet eens te zijn met de afwijzende asielbeschikking, maar ook feitelijk te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer, zodat reeds hierom zijn betoog op dit punt niet kan worden gevolgd. Verder overweegt de rechtbank dat uit het bepaalde in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb volgt dat aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, is voldaan indien zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen. Daaraan is in dit geval voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de gronden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. De bewaringsgronden kunnen de maatregel dan ook dragen. Wat eiser aanvoert over de gronden onder 3c, 4a, 4b, 4c en 4d behoeft, gelet op het voorgaande, dan ook geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.