ECLI:NL:RBDHA:2018:1729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
17 februari 2018
Zaaknummer
C/09/544897 / FA RK 17-9595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in afstammingskwestie met internationale elementen

In deze zaak verzoekt de vader, afkomstig uit Somalië en sinds 1999 in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, om een verklaring voor recht dat er sprake is van een huwelijk met zijn vrouw, en subsidiair om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van drie in Somalië geboren kinderen. De vader is in 2005 naar Groot-Brittannië geëmigreerd, waar zijn gezin zich bij hem voegde. De rechtbank Den Haag heeft zich onbevoegd verklaard, omdat er onvoldoende verbondenheid is met de Nederlandse rechtssfeer. De rechtbank overweegt dat de man, de vrouw en de minderjarigen in Groot-Brittannië wonen en dat er geen bewijs is dat het in Groot-Brittannië niet mogelijk is om de procedure daar te starten. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is geoordeeld dat enkel de Nederlandse nationaliteit van de verzoeker niet voldoende is voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 17-9595
Zaaknummer: C/09/544897
Datum beschikking: 12 februari 2018

Beschikking op het op 15 december 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

de man,
wonende te [woonplaats] , Groot-Brittannië,
advocaat mr. R.P. van Empel-Bouman te Den Bosch.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] , Groot-Brittannië.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift.
Op 15 januari 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij is alleen de advocaat van de man verschenen.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank:
primairvoor recht verklaart dat er sprake is van een huwelijk tussen de man en de vrouw;
subsidiaireen bijzondere curator benoemt die zo mogelijk het verzoek tot
gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan overnemen;
het vaderschap van de man van na te melden kinderen [1. minderjarige] , [2. minderjarige] en [3. minderjarige 1] gerechtelijk vaststelt;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • De man is op [geboortedatum] geboren te [geboorteplaats] , Somalië.
  • Hij is ingeschreven geweest in de Nederlandse basisregistratie personen en wel van
12 oktober 1993 tot en met 29 juli 2005. De man is toen geëmigreerd naar Groot-
Brittannië.
  • De man heeft vanaf 17 juni 1999 (ook) de Nederlandse nationaliteit.
  • Blijkens DNA-onderzoek is hij de biologische vader van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
[1. minderjarige] Mohamed, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Somalië;
[2. minderjarige] Mohamed, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Somalië;
[3. minderjarige 1] Mohamed, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Somalië.

Beoordeling

Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man de volgende omstandigheden aangevoerd. Hij is op [datum] te Mogadishu met de vrouw in het huwelijk getreden. Er is sprake van een religieus huwelijk (sharia-huwelijk), welk huwelijk als zodanig in Engeland niet wordt erkend. Uit dit huwelijk zijn, behalve de drie bovengenoemde minderjarige kinderen, die in Somalië zijn geboren, ook nog de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [4. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Groot-Brittannië;
  • [5. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Groot- Brittannië;
  • [6. minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Groot-Brittannië;
  • [6 minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Groot-Brittannië.
De man wordt al als juridisch vader van deze kinderen aangemerkt en deze vier kinderen hebben daarom ook de Nederlandse nationaliteit. De minderjarigen [1. minderjarige] , [2. minderjarige] en [3. minderjarige 1] worden niet juridisch als zijn kinderen aangemerkt.
Vanwege het EU-burgerschap en op grond van gezinshereniging zijn de vrouw en de drie oudste kinderen vanuit Somalië naar Groot-Brittannië gekomen. De vrouw, en deze drie kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit niet.
De man is onderhavige procedure gestart omdat de verblijfsvergunning van de oudste drie kinderen – die in Somalië zijn geboren en geen Nederlandse nationaliteit hebben – niet is verlengd. De verblijfsvergunning van de vrouw is gekoppeld aan de man en zij verblijft derhalve wel legaal in Groot-Brittannië. De drie oudste kinderen inmiddels niet meer.
De man wenst de Nederlandse nationaliteit voor al zijn kinderen, opdat zij vrij kunnen reizen. Volgens de advocaat heeft het gezin niet de intentie om te zijner tijd naar Nederland te verhuizen.
Rechtsmacht
Nu de man, de vrouw en de minderjarigen om wie het verzoek gaat, in Groot-Brittannië wonen, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid rechtsmacht indien:
hetzij verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,
het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, of
de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
Nu de situatie onder sub a en sub b niet aan de orde is, zal moeten worden beoordeeld of de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland is verbonden.
De man beroept zich op jurisprudentie van deze rechtbank (ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9814), waarbij de rechtbank Den Haag rechtsmacht heeft aangenomen terwijl de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Zwitserland was. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek in de afstammingskwestie kennis te nemen met toepassing van artikel 3 Rv.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de rechtbank de advocaat tijdens de zitting heeft voorgehouden, zijn er in 2017 twee uitspraken gepubliceerd over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in afstammingskwesties, waarbij de verzoekende partij niet zijn woonplaats in Nederland had maar wel de Nederlandse nationaliteit bezat. Het betreft de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:9896) en van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2017:3296).
In de zaak bij het hof Den Haag bezat de vader de Nederlandse nationaliteit en was het verzoek erop gericht te bewerkstelligen dat de minderjarige ook de Nederlandse nationaliteit zou verkrijgen. Het hof oordeelde dat dit op zich onvoldoende is om tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter te leiden. Het openhouden van de mogelijkheid om zich in de toekomst als gezin in Nederland te vestigen werd als te weinig concreet bevonden en maakte het oordeel van het hof niet anders.
In de zaak bij het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde het hof dat alleen de nationaliteit van de betrokkene(n) onvoldoende reden is om rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan te nemen. Ook de overige gestelde omstandigheden – die in onderhavige zaak overigens niet alle van toepassing zijn – hebben niet tot een ander oordeel geleid.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de hierboven genoemde uitspraken, er in onderhavige zaak evenmin sprake is van voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer om rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan te nemen. Alle betrokkenen – de man, de vrouw en de drie minderjarigen [1. minderjarige] , [2. minderjarige] en [3. minderjarige 1] – wonen in Groot-Brittannië. Voor de vrouw en de drie kinderen geldt dat zij ook nooit in Nederland hebben gewoond. Zij zijn uit Somalië rechtstreeks naar Engeland vertrokken, waar zij zich hebben gevestigd en sindsdien wonen. Voor hen geldt dat er in zoverre geen aanknoping is met de Nederlandse rechtssfeer. De enige aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer voor hen is indirect, te weten via de Nederlandse nationaliteit van de man. Voor de man geldt wel dat hij in Nederland heeft gewoond, echter dit is al geruime tijd geleden en zoals ter zitting is verklaard, zijn er ook geen plannen om naar Nederland te komen. Voor hem is de enige aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer op dit moment ook de Nederlandse nationaliteit. Zoals uit voormelde rechtspraak volgt, is enkel de Nederlandse nationaliteit – dan wel de wens om die te verkrijgen – niet genoeg om voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer en dus rechtsmacht op grond van artikel 3 Rv aan te nemen. De rechtbank ziet ook geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat, in afwijking van voormeld uitgangspunt, in dit geval toch rechtsmacht moet worden aangenomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat voor wat betreft het belang van de man om juridisch vader te worden over de minderjarigen, niet gebleken is dat het in Engeland niet mogelijk om dit te bewerkstelligen, al dan niet door het daar starten van een procedure tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Gelet op de verbondenheid met de rechtssfeer van Groot-Brittannië ligt het voor de hand dat verzoeker daar de benodigde stappen daartoe onderneemt.
Dit alles overwegend brengt de rechtbank tot de conclusie dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Rv niet bevoegd is om van het verzoek van de man kennis te nemen. De rechtbank zal aldus beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, H. Dragtsma, O.F. Bouwman, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 februari 2018.