Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.J. van Ewijk te Utrecht.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake een afstammingskwestie. De moeder heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de verweerder en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader, [belanghebbende]. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft over de verzoeken van de moeder. De moeder is in hoger beroep gegaan met vier grieven, waarbij de eerste drie grieven betrekking hebben op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de vierde op de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland.
Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en is de raad voor de kinderbescherming vertegenwoordigd. De verweerder is op de hoogte gesteld van het hoger beroep, maar heeft geen verweerschrift ingediend en is niet ter zitting verschenen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de nationaliteit van de betrokken partijen en de complexiteit van de juridische situatie in de landen waar de moeder en de verweerder verblijven.
Het hof heeft geconcludeerd dat de aangevoerde gronden van de moeder onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het aannemen van rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De moeder heeft niet aangetoond dat er voldoende verbondenheid is met de Nederlandse rechtssfeer. De grieven van de moeder zijn tevergeefs voorgesteld, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd.